Causale diagrammen bestaan enerzijds uit variabelen (dingen, acties of gevoelens die over tijd veranderen) verbonden door causale verbanden (pijlen) met polariteiten en vertragingen om de causale verbanden aan te duiden, en anderzijds uit feedback loops.
Causale diagrammen bestaan enerzijds uit variabelen (dingen, acties of gevoelens die over tijd veranderen) verbonden door causale verbanden (pijlen) met polariteiten en vertragingen om de causale verbanden aan te duiden, en anderzijds uit feedback loops.
In het geval dat A een invloed op B heeft, duidt de positieve polariteit (voorgesteld door '+' of 'S') dat indien A stijgt B dan ook stijgt, en indien A vermindert dan vermindert B eveneens. 'S' staat voor same direction. Een negatieve polariteit (voorgesteld door '–' of 'O') duidt dat indien A stijgt B dan daalt, en omgekeerd. 'O' staat voor opposite direction.Vertragingen (||) kunnen ontstaan wanneer de gevolgen van A op B niet onmiddellijk waarneembaar zijn.
De feedback loops (terugkoppelingslussen) beschrijven de wisselwerking tussen de verschillende causale verbanden. Er zijn versterkende lussen (R van Reinforcing loops) steeds toenemend of afnemend, dus in dezelfde zin. Bij de evenwichtslussen (B van Balancing loops) houden de variabelen elkaar in evenwicht.
Op bovenstaande figuur is er een vertraging in de R-lus tussen de bevolking en de geboortes omdat er een tijd overgaat tussen geboorte en geslachtsrijpheid. Bovendien verschillen de leeftijden waarop vrouwen kinderen baren; zo is dit later in België dan in sommige ontwikkelingslanden. Dezelfde opmerking voor de B-lus van de sterfte. Mensen in landen zoals Afghanistan hebben een lagere levensverwachting (47 jaar) dan in België.
In het geval van een beperking van middelen per inwoner kan men volgend model ontwikkelen.
Indien de bevolking stijgt wanneer men in een omgeving van weinig middelen (O) leeft dan zal dit een zelfde negatieve invloed hebben op de levensverwachting (S). Bij een lage levensverwachting stijgt de sterfte meer (O) en bijgevolg daalt de bevolking (S). Dit is een B-lus omdat het aantal negatieve pijlen oneven is.
Wat we in arme landen zien is dat er steeds veel kinderen zijn (O). Dit komt omdat bij een lage levensverwachting denkt dat hoe meer kinderen een ouder heeft, hoe groter de kans is dat er iemand in de toekomst voor die ouder kan zorgen. Het aantal geboortes per persoon zal stijgen (O) en dus ook het aantal geboortes (O) en neemt de bevolking toe (O).
We kunnen dit model ook gebruiken om uit te leggen waarom in de landen met een hoge levensstandaard gezinnen minder kinderen hebben. In ieder geval in beide gevallen is de context van groot belang. Nog belangrijker is om impliciete regels en memen te kennen van de individuen en/of sociale entiteiten in het model en die van de ontwerpers van het model.