de val van icarusDwarse beschouwingen over de ficties van de westerse mens

Twee opvallende dingen

Wie naar het hedendaagse gedoe over de verandering van het klimaat kijkt, ziet twee opvallende dingen.

Ten eerste: dat voor en tegen er niet in slagen om naar elkaar te luisteren en eerlijk in debat te gaan.

Neem bijvoorbeeld de klimaatverandering als een historisch feit. Het is bekend dat de Noorse boeren in Groenland (“groen land”) tijdens de Middeleeuwen letterlijk… boerden. Ze hielden vee, zaaiden graan en maaiden gras. Toen het klimaat kouder werd en het boeren steeds moeizamer ging, verlieten de boeren Groenland, dat we nu kennen als een subcontinent met een ijslaag van een paar kilometer dik.

Deze informatie is velen bekend en toch breekt ze in het openbaar debat nergens door. Je vindt ze bijvoorbeeld niet in de kranten vermeld. Vreemd toch?

De tweede zaak die opvalt is dat de voorgestelde oplossingen altijd weer een technisch karakter dragen: minder CO2 uitstoten, hetgeen alleen mogelijk is door de invoering van nieuwe technologieën en door een beredeneerde gedragsverandering. We lijken wel automecaniciens die voor elk probleem een technische oplossing willen bedenken.

Zo komen we geen stap vooruit

De essentie van ons verhaal is natuurlijk een diepe bezorgdheid. Op de manier waarop we bezig zijn, gaan we er namelijk niet echt op vooruit. Men zal er misschien in slagen om met pressie van bovenaf een aantal technische maatregelen door te drukken en tegen onze zin onze levensvoering te veranderen. Maar in werkelijkheid zal dit slechts een uiting van machtsverhoudingen zijn: de sterkste partij drukt haar visie door. Dat schept diep onbehagen en roept verzet op en weerstand. Dat kan alleen verkeerd aflopen.

Dus moeten we dieper graven. Zonder de pretentie te koesteren dat we in deze korte bijdrage de oplossing van het échte probleem waarmee we in het westen worstelen zullen vinden, lijkt het ons in ieder geval zinvol om alvast te proberen hier en daar achter de gordijnen te kijken. Misschien zien we dan onze eigen betrekkelijkheid wat beter.

De westerling en zijn wereldbeeld

De westerse mens heeft een onweerstaanbare behoefte om de werkelijkheid rondom zich te zien als een systematisch geordend geheel. Al van bij de Oude Grieken zien we dit. Aristoteles bijvoorbeeld vond het nodig om de werkelijkheid te beschrijven als iets dat door een Onbewogen Beweger tot stand is gebracht. De oorsprong van de werkelijkheid moest één zijn en niet chaotisch. De wereld in haar geheel was voor Aristoteles mooi geordend.

Een beslissend deel in de westerse denkwereld heeft altijd gezocht naar een systeem dat de hele werkelijkheid samenbrengt in één groot, samenhangend geheel. Voor de liefhebbers: men herkent hier het opzet van de oude metafysica, die lang gold als “de eerste wetenschap”.

Sommigen zullen bijvoorbeeld denken aan de Duitse filosooof G. Hegel, die de werkelijkheid beschreef als de uiting van een zichzelf tot werkelijkheid vormende Geist.

Toen iemand opmerkte dat de werkelijkheid zich toch niet altijd gedraagt zoals de wetmatigheden van Hegels systeem voorschrijven, antwoordde die: “dat is dan spijtig voor die werkelijkheid”!

Deze anekdote schijnt historisch te zijn. Ze is in ons verhaal van belang omdat ze laat zien hoe hardnekkig de westerse denkende wereld vasthield aan de gedachte dat die werkelijkheid één groot systematisch geheel moet zijn.

Andere ideeën

De hedendaagse sterrenkunde roept echter andere ideeën op. Misschien is die werkelijkheid helemaal niet geordend, maar integendeel een chaotische  warreling van energie en materie op een schaal die we ons zelfs niet kunnen voorstellen. Omgekeerd is voor de wereld van het allerkleinste een gelijkaardige vraagstelling mogelijk vanuit de quantumtheorie. We kennen nog de reactie van Albert Einstein op die quantumtheorie: God dobbelt niet!

Wat hiermee op tafel gesmeten wordt is de gedachte dat het streven naar een wereldbeeld dat fundamenteel één is, absoluut niet noodzakelijk is. Dat we toch per sé die eenheid najagen, zegt dus vooral iets over onszelf.

Waarom is het beeld van een chaotische werkelijkheid dan niet dominant?

Daar zijn verschillende redenen voor te bedenken.

De eerste is de doorbraak van de wetenschap en de daarbij horende opkomst van de moderniteit. Jean-Antoine-Nicolas de Cartitat, markies van Condorcet, vatte de visie van de moderniteit samen in een schets van de historische vooruitgang van de menselijke geest. Zijn boek dateert van 1795.

Dat is ook de tijd van de beginnende industriële ontwikkeling. De uitvinding van de stoommachine door Thomas Newcomen en Thomas Savery dateert uit 1705 en ze werd door Watt in 1764 operationeel gemaakt.

Dit soort ontwikkelingen leidde tegelijk tot een toenmenend menselijk zelfbewustzijn. Ze beklemtoonde de waarde van de individuele autonomie en een utilitaristische ingesteldheid. Ze riep de gedachte op dat de mens de wereld in zijn hand heeft. Het leidde ook tot de moderne markteconomie- die is in haar huidige gedaante ook een product van de moderne mens.

We zien doorheen al die ontwikkelingen de opkomst van een verwaand mensentype dat gelooft dat de wereld er voor hem is én, bovendien, dat hij in staat is die naar zijn hand te zetten. En daar hoort dus ook het klimaatverhaal bij.

Maarten Boudry, die bekend staat als eco-modernist en gelooft dat onze hedendaagse problemen overwonnen kunnen worden door een nog verdere ontwikkeling van wetenschap en techniek, suggereert dat de christelijke leer over schuld en boete (cfr de biecht!) een factor is die ons huidig klimaatdenken mee doorspekt. De klimaatverandering is namelijk onze menselijke schuld. Ook een collectief schuldgevoel is een manier om met de zorgen van het leven om te gaan.

Een ander element dat zeker meespeelt is de angst. Die blijkt overduidelijk uit de meer populaire gedragswijze ten aanzien van de klimaatverandering: “er is geen planeet B”!

Dat is angst. We zijn bang.

Een beschavingspositie?

Het beeld dat uit het voorgaande oprijst, zegt iets over onze westerse manier van denken, voelen, leven en willen. Kortom: de manier waarop de westerling in de wereld staat. De westerling werkt, verandert, verbetert, vergroot. En…hij draagt schuld.

Maar dat is niet zo in alle delen van de wereld.

Zo schrijft Hans-Joachim Störig over de grote eigenaardigheid van de Indische manier van denken: die is van oudsher eerder op het eeuwige gericht dan op het tijdelijke. Daarom, zo schrijft Störig, lijkt het Indische denken op zwemmen in een zee: zodra men erin duikt, vindt men kwalijk oriënteringspunten. Er is geen vast, gesystematiseerd geheel. Er zijn geen vaste oevers om zich op te richten.

Solomon en Higgins beklemtonen de Indische idee dat de mens de illusie moet laten varen als zou het individu een unieke en bijzondere plaats in de wereld innemen, zoals we dat in het Westen ervaren. Brahamisme draait rondom de mystieke ervaring van het bestaan, maar dat bestaan is iets dat we niet echt kunnen begrijpen of analysren.

Een groter verschil met de westerse denkwijze is moeilijk te vinden.

Een tweede van de westerse afwijkende denkwijze vinden we in China, in het zogeheten confucianisme, dat ook de huidige Chinese maatschappij doorspekt.

Confucius, die door Störing omschreven wordt als één van de invloedrijkste filosofen die ooit hebben geleefd, legt de klemtoon op het praktische leven van de mens. Doe een ander niet aan wat je niet wil dat jou wordt aangedaan! Dat is tegelijk de grondtrek van het Chinese filosoferen.

Confucius bepleit de verering van de hemel, maar zonder een persoonlijke God, die als voorbeeld voor de menselijke persoon zou kunnen dienen. De leer van Confucius is in werkelijkheid een verzameling van voorschriften met welvaart en welzijn als uiteindelijk doel.

Zo’n denkwijze heeft niets met gesystematiseerde ideologische stellingen. Ze stelt integendeel de vraag of we er met z’n allen op vooruit gaan.

Er dringt zich een conclusie op: zowel de Indische denkwijze als het Chinese confucianisme laten weinig ruimte voor de individualistische mens van het Westen die zich voorneemt om de wetten van de natuur te tarten. Er is eerder sprake van een zekere gelatenheid ten aanzien van de kosmische feiten. Ze lopen dan ook niet te hoop om de verandering van het klimaat te bewerkstellingen. Het leven is wat het is en wat de mens te doen staat, is daarvan het beste te maken.

De Indische noch de Chinese manier van denken moedigen aan tot grote betogingen voor het redden van het klimaat of tot revolutionaire ingrepen die desastreuse gevolgen hebben voor de maatschappij.

Een eentonig verhaal

Het hele plaatje wordt al bij al eenvoudig én eentonig, zoals in het verhaal van Multatuli. Zo heeft de westerling het graag. Een simpel wereldbeeld: de wereld is verstaanbaar (“intelligible”) en het beeld van de wereld kan in enkele hoofdtrekken geschetst worden. Dat kan alleen als de wereld opgevat worden als één samenhangend geheel. De westerling is namelijk bang van chaos. Die is onbeheersbaar en dus gevaarlijk. Daarom moeten we allen samen dat gevaar afwenden. Er is geen plaats voor het debat, want dat remt de noodzakelijke actie. Wie hierin niet meegaat, draagt de schuld voor toekomstige rampen.

Maar als we die idee van een strak geordende wereld eens lieten voor wat ze is, en de mogelijkheid zouden aanvaarden dat de kosmos chaotisch is en dat we de kosmos moeten aanvaarden zoals die is?

Als we onszelf op een meer Indische en Chinese manier definiëren, dan trekken we misschien niet ten strijde tegen de gevolgen van natuurfenomenen die we niet alleen nog niet begrijpen, maar die misschien zelfs niet te begrijpen zijn. Dan richten we ons misschien wat meer op de praktische kant van de zaak: hoe leren we met de klimaatverandering te leven?

De les van de relativiteit

Stel even dat we even goed zouden kunnen ruiken als een hond of even scherp zien als een hinde. Dan zou de wereld ongelooflijk verschillen van onze huidige wereld. We zouden geuren waarnemen waarvan we nu het bestaan niet eens kennen en we zouden alles veel scherper tot in detail kunnen waarnemen. Het gevolg zou zijn dat we een totaal andere cultuur zouden ontwikkelen. Confronteert dit ons niet met de betrekkelijkheid van onze eigen zijns- en zienswijze en vooral: zet dit niet aan tot meer bescheidenheid?

Een ander inzicht is al even relativerend. Maarten Boudry beschrijft heel uitvoerig hoe de mens altijd al schade aanrichtte aan de natuur. Zo schrijft hij dat bijvoorbeeld de Romeinse beschaving even exploitatief was als de onze. Romeinse militairen maakten er geen punt van om alle bomen in de wijde omgeving rond hun basissen om te hakken. Duizenden jaren voor de opkomst van de landbouw deden onze voorouders al aan grootschalige ontbossing, bijvoorbeeld door brandstichting.

In de Genesis 1(28) staat: Wees vruchtbaar en wordt talrijk, bevolk de aarde en onderwerp haar; heerst over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt.

Geen beschuldigende vinger

De les hieruit is dat we onszelf niet méér met de beschuldigende vinger moeten wijzen dan nodig. We doen vandaag slechts in uitvergrote mate wat onze soort altijd al heeft gedaan: impact hebben op de natuur.

Wetenschap en techniek en dus onze hele beschaving vereisen nu eenmaal het gebruik van de grondstoffen van de Aarde.

We kunnen blijven meegaan in het aanwijzen van schuld en boete. In een bepaald opzicht is dat zelfs aantrekkelijk. Zelfs angst is in zekere zin aantrekkelijk. Zoiets schept namelijk een simpele orde en dat is duidelijk en biedt op een bepaalde manier geruststelling.

Maar dan zullen we er wel nooit in slagen origineel te worden.   

Misschien moeten we gewoon af van sommige westerse ficties.