Halverwege de jaren negentig van vorige eeuw waren onderzoekers van G. Rizzolatti metingen aan het doen van het motorisch gedeelte van de cortex van aapjes van de soort Macacus Rhesus.
Spiegelneuronen
Halverwege de jaren negentig van vorige eeuw – nu dus zo’n 25 jaar geleden – waren de onderzoekers van de ploeg van G. Rizzolatti metingen aan het doen aan het motorisch gedeelte van de cortex van aapjes van de soort Macacus Rhesus.
Tot hun grote verbazing maten zij in de neuronen van dit gedeelte van de apenhersenen activiteit zonder dat de aapjes zelf motorisch actief waren, maar wel andere aapjes observeerden. Ook maten ze bij de aapjes neuronale activiteit als die de mensen bezig zagen van wie ze te eten kregen. Het bleek hier om speciale neuronen te gaan, die ze vervolgens spiegelneuronen noemden. Die reageren dus niet alleen rechtstreeks op fysische motorische impulsen, ze ‘vuren’ ook als ze de betrokken motorische activiteit in de buitenwereld waarnemen, alsof ze als spiegels reageren.
Naar de aard en de werking van die spiegelneuronen wordt tot op de huidige dag uitgebreid onderzoek gedaan. Maar wel heeft men al met zekerheid vastgesteld dat hetzelfde verschijnsel zich ook bij mensen voordoet. Ook mensen blijken in het bezit te zijn van spiegelneuronen die vuren als ze andere mensen zien handelen.
Imitatie en beïnvloeding
Dat er in onze hersenen spiegelneuronen functioneren blijkt hedentendage nog belangrijker dan de onderzoekers bij het begin van hun ontdekking zelf dachten.
Imiteren of nabootsen is, zoals iedereen wel weet, een belangrijke techniek bij het leren van nieuwe vaardigheden. Heel jonge kinderen leren ontzettend veel op deze manier.
Na de ontdekking van het bestaan van spiegelneuronen weten we hoe we we de sequentie van de gebeurtenissen kunnen omdraaien. Als ik jou zie geeuwen, dan worden er in mijn motorische cortex spiegelneuronen geactiveerd. Maar omgekeerd kunnen we door bewust te doen alsof we geeuwen, anderen doen geeuwen.
De ontdekking van de spiegelneuronen heeft een biologische basis gelegd onder het menselijke imitatiegedrag en ook voor een stuk onder de onderlinge beïnvloeding bij mensen.
Mensen ‘apen’ elkaar na en dat is niet zomaar een proces dat in de lucht hangt. We hebben echt de neiging om de lichaamsbeweging van iemand anders ook na te doen. Of, voorzichtiger gezegd: onze neurologische uitrusting is zodanig dat we geneigd zijn de handeling die we zien stellen ook zelf te stellen.
Dat werkt in alle richtingen. Zo heeft verder onderzoek aangetoond dat het zien van een handeling de uitvoering van andere handelingen, die lijken op de uitgevoerde handeling, enigszins bemoeilijkt. Kennelijk ‘wil’ ons systeem een waargenomen handeling imiteren en ‘wil’ het de hindernissen daartoe opruimen.
Empathie en emotie
Bernhardt en Singer publiceerden in 2014 een artikel waarin ze uitlegden dat een gelijkaardig soort imitatie plaats vindt als mensen zich emotioneel gedragen. In dat geval zijn daar uiteraard niet de motorische neuronen bij betrokken, maar andere delen van de hersenen. Mensen worden dus zelf emotioneel als ze anderen emotioneel zien worden. We kennen dat verschijnsel. En emotionele ervaringen uit het verleden worden via activering van sommige hersendelen opgeroepen als men bij anderen emoties waarneemt.
Er zijn nogal wat wetenschappers die menen dat spiegelneuronen - of cellen die als spiegelneuronen werken – een cruciale rol spelen bij het begrijpen van sociale interacties. We zouden de mentale of emotionele toestand van anderen verstaan of tenminste aanvoelen omdat de toestand van anderen bij onszelf spiegelneuronen activeert. We kunnen als het ware in de huid van iemand anders kruipen. Bij het waarnemen van emoties bij een ander worden dezelfde cellen in de hersenen geactiveerd als we zelf die emoties beleven.
Hoewel de literatuur over deze zaken nog beweeglijk is en vaak vol steekt van onderstellingen legt dit tenminste het begin van een basis om over empathie en menselijke samenwerking na te denken.
Luisteren en spreken
Rizzolatti opperde de hypothese dat je dit hele verhaal door kunt trekken naar taal en taalverwerving. Bij mensen die luisteren naar de woorden die iemand anders uitspreekt, worden dezelfde neuronale gebieden actief als welke actief zijn als ze zelf spreken. Er zijn inderdaad spiegelneuronen gevonden in alvast één taalcentrum in de menselijke hersenen.( Centrum van Broca)
Daarom gaan nogal wat onderzoekers ervan uit dat spiegelneuronen een veel grotere rol spelen dan we eerst dachten. Als ze een belangrijke rol spelen op gebieden zoals taalverwerving, dan moeten we ook denken aan cultuuroverdracht en zelfs altruïsme.
Hoewel de wetenschap nog steeds op zoek is naar een correct samenhangend beeld over taalverwerving en de neuronale basis daarvan, beginnen we iets beter te begrijpen hoe kleine kinderen de taal verwerven. Kinderen horen hun ouders praten -of, sterker nog: worden rechtstreeks door hun ouders aangesproken. Daarbij worden er in hun jonge hersens neuronen geactiveerd. Als die activering stevig genoeg is, worden daarmee dezelfde neuronen geactiveerd die kinderen nodig hebben om de woorden die ze nu te horen krijgen zelf uit te spreken. Immers: de spiegelneuronen in de taalcentra van onze hersenen reageren op indrukken van buitenaf maar worden ook zelf actief als we talig handelen.
Met andere woorden: door het horen van de taal worden bepaalde zenuwbanen geactiveerd en ‘uitgesleten’. Dat zijn dan dezelfde banen die het kind later nodig heeft om de taal zelf actief te gebruiken.
Als we ons herinneren dat imitatie ons ertoe brengt om naar het ‘na-apen’ van het voorheen waargenomen gedrag te neigen, dan zien we hier inderdaad hoe er een biologische basis bestaat voor taalverwerving.
Het is ook heel belangrijk om in te zien dat de waarneming van geluiden – hetgeen van tel is in het geval van taalverwerving van kleine kinderen – niet alleen plaats vindt nà de geboorte. Het neurologische ‘uitslijtingsproces’ begint namelijk al veel eerder: al van in de baarmoeder en wel van zodra dat de sensorische en de corticale zenuwen voldoende volgroeid zijn. Foetussen horen hun moeder spreken, ook al kunnen ze er geen touw aan vastknopen. Het is niet zo gek om aan te nemen dat een hoop imitatieprocessen dus al van in de baarmoeder beginnen te werken. Geen wonder dat we over ‘moedertaal’ spreken!
Integratie
Het is onnodig te zeggen dat het vraagstuk van de integratie van immigranten levensgroot is. Nog onlangs stond in de krant dat 30% van de Belgen van buitenlandse origine is.
Maar laat ons nu eens kijken naar het geval van “sommige bevolkingsgroepen”, zoals men dat tegenwoordig zo politiek correct pleegt te zeggen. Duidelijker gezegd: die groepen, waarvan de jongemannen bij voorkeur een bruid uit hun herkomstland gaan zoeken opdat die niet door de westerse geest bedorven zou zijn.
Over de waardering van verdorvenheid hoeven we ons hier niet uit te spreken. Belangrijker is dat deze bruiden bij hun aankomst geen woord Nederlands spreken. Dat betekent dat ze niet in de mogelijkheid zijn die gedragingen en geluiden voort te brengen, die in Vlaanderen of Nederland algemeen zijn. Ze gedragen zich immers zoals in hun herkomstland. Dat is ook de reden waarom ze een bruid werden.
De consequenties worden duidelijk.
Als dergelijke bruiden zwanger worden horen hun foetussen de moedertaal van hun moeder en dat is geen Nederlands. Maar volgens de hierboven uiteengezette processen worden de spiegelneuronen voor de taal al geactiveerd en worden de imitatiepatronen gereed gemaakt. Omdat het om een totaal andere taal gaat zijn de uitgesleten sporen diegene, die overeenstemmen met de taal van de moeder.
Meer zelfs: als het waar is dat de werking van spiegelneuronen de uitvoering van een enigszins andere handeling neigt te bemoeilijken, dan zou de taalverwerving van de vreemde moedertaal zelfs hinderlijk zijn voor de latere verwerving van de Nederlandse taal.
Wat in ieder geval verondersteld kan worden is dat de Nederlandse taal altijd een enigszins vreemd gevoelen zal oproepen. Ze wijkt immers af van de eerste ‘sporen’ in de hersenen van het kind. Dat is des te meer het geval naarmate de vreemdheid van het Nederlands groter is. We kunnen ons afvragen of dat niet een van de oorzaken is waarom allochtonen, die opgroeien in een milieu waar veel Frans te horen valt, later ook geneigd zullen zijn voor het Frans te kiezen. Immers: tijdens hun foetale fase horen ze niet alleen de taal uit hun herkomstland, maar vaak ook het Frans, zodat hun zenuwpatronen wat meer zijn geactiveerd in de richting van Frans. In Nederland, waar de omgeving volledig Nederlands is, doet zich hetzelfde voor, maar dit keer heeft het Nederlands een voordeel.
Als dat enige grond van waarheid heeft, dan is de integratiepolitiek van de Vlaamse regering naast de kwestie.
De problematiek van de integratie van immigranten vraagt dan een diepergelegen benadering. De integratiepolitiek moet veel vroeger beginnen. We kunnen niet volstaan met wat loze strijdkreten over de noodzaak van de kennis van het Nederlands: precies dat nu is voor deze mensen echt een probleem!
Nog illusoirder is het te geloven dat de integratie van immigranten wel zal loslopen, als afwijzend of discriminerend gedrag van de autochtonen bevolking voldoende onderdrukt wordt. Zich daarmee bezig houden is achter de feiten aanlopen.
Marc Grysbaert. Psychologie. Owl Press, 2020, blz. 157 e.v.
Giacomo Rizzolatti & Laila Craighero. The Mirror-Neuron System. Annual Review of Neuroscience, vol. 27, 169-192 (2004)
Boris Bernhardt & Tania Singer. The Neural Basis of Empathy. Annual Review of Neuroscience, vol 35, 1-23, 2012.