Onze maatschappij zit muurvast, en dat niet alleen in het verkeer. Yves Desmet heeft dat ook eindelijk begrepen, maar ziet zijn eigen aandeel daarin niet.
Yves Desmet schrijft vandaag een opmerkelijke column in De Morgen (07/11). Hij toont plastisch en goed met data onderbouwd hoe het met onze mobiliteitssituatie langzaam maar schijnbaar onafwendbaar de verkeerde richting uitgaat. Hij vermeldt schamper het pakket van 33 maatregeltjes waarmee de Vlaamse regering het probleem – eigenlijk niet – wil aanpakken. Dat hij de uitdrukking ‘pleister op een houten been’ niet gebruikt kan er enkel aan liggen dat hij die te cliché vindt.
Dan trekt hij de lijn door naar het al even troosteloos debat over de concurrentiekracht. Tussendoor stelt hij heel gevat: “De mobiliteitsdiscussie is een mooie (sic) metafoor voor het politieke beleid (resic) in ons land.” Hij ziet ons van het ene lapmiddel naar het volgende aanmodderen, en lijkt te hopen de we dat nog een tijdje kunnen volhouden. Maar helemaal gerust is hij er blijkbaar niet in.
Zijn opiniestuk straalt dan ook een volwassen aanvaarde frustratie en een soort berustende resignatie uit. Snuif ik daar ook een vleugje antipolitiek?
Wel een diagnose, geen remedie
Natuurlijk heeft hij gelijk. Zelfs een blinde kan het zien: alles is geblokkeerd, ‘rien ne va plus’. Desmet beschrijft heel pregnant ‘wat’. Hij toont ook tamelijk overtuigend ‘hoe’. Als we echter iets willen ondernemen, en dat zullen we wel moeten, is het ‘waarom’ van overweldigend belang. Daar overtuigt Desmet niet. Hij ziet de oorzaak bij de politiek; verkiezingskoorts, kuitenbijtersmentaliteit van de partijen etc. Dat is begrijpelijk, want politiek is voor hem blijkbaar heel belangrijk. Maar ik geloof dat die dingen eerder bij het ‘hoe’ dan bij het ‘waarom’ horen.
Ik denk dat de oorzaak bij de maatschappij ligt, en bij de manier waarop we die proberen te organiseren, bij ons allemaal dus. We hebben, met de beste bedoelingen, een mechanisme gebouwd dat niet meer KAN bewegen! We kunnen dat niet eens zien; de machine is daarvoor al veel te complex geworden.
Die blindheid manifesteert zich scherp in het feit dat we, iedere dag die de Heer geeft, vrolijk en vlijtig nog meer stangen, scharnieren en schakels bijplaatsen. We doen dat overal: in de rechtspraak, in de sociale zekerheid, in de economie, bij vergunningsprocedures en binnenkort ook weer eens in het onderwijs, zonder dat iemand zich ooit ernstig afvraagt of dat allemaal nog kan bewegen.
Ingenieurs overkomt zoiets – normaliter – niet. Ze kennen het zogenaamde ‘Theorema van Grübler’. Daarmee is vrij eenvoudig uit te rekenen of een mechanisme nog vrijheidsgraden heeft en hoeveel. Het is werkelijk niet ingewikkeld en ik leg het aan geïnteresseerden graag uit, maar dit is daarvoor niet de plaats. Nu komen ingenieurs ook wel eens op het verkeerde pad, maar in de politiek tref ik er weinig aan.
Geen wonder dus dat Desmet gefrustreerd is; hij heeft van Grübler waarschijnlijk nog nooit gehoord, en zijn entourage ook niet. Voor hem kan de malaise eigenlijk alleen maar het werk zijn van een geniepig giechelende boze geest, en op een merkwaardige manier is dat zelfs ook zo.
Het recht om domme dingen te doen
Wij leven in de postmoderne tijd. Wij staan op onze rechten: mensenrechten, de nieuwe vrijheid, ontvoogding, inspraak. Wij laten geen brug door onze strot rammen, en vooral niet als daar weer (ook zonder dat de veel gescholden PS een hand in het spel heeft) allerlei vieze afspraakjes en profijtjes aan hangen. Dat is natuurlijk niet enkel ons goed recht, het is begrijpelijk; het komt zelfs sympathiek over. Maar als iedereen over alles moet meepraten en -beslissen kan niemand nog iets bewegen. Dan kan iedere demagoog met een beetje ervaring in de reclamewereld gelijk wat verhinderen. Verhinderen wel, realiseren niet! En zo staan we dus, op de Antwerpse ring, een zeer aanzienlijk aantal uren van het resultaat van onze mondigheid te genieten, zonder enig besef van het oorzakelijk verband.
Er is ook geen oplossing. Stel nu dat de goede fee (eigenlijk de therapie bij uitstek tegen boze geesten) zich met de zaak zou bemoeien. Ze kan mij een flinke snijbrander in de hand drukken met de opdracht zoveel stangen in het mechanisme door te branden als nodig om het terug te laten bewegen, en dat zijn er nogal wat. Daar komt niets van. Nog voor ik de eerste stang verwijderd heb staat diezelfde mijnheer Desmet bovenarms moord en brand te schreeuwen over vrijheid, gelijkheid en democratie. En de meerderheid zou aan zijn kant staan; we hebben al die stangetjes immers ooit om ergens een reden gewild! De goede fee kan zich dus de moeite sparen; wij willen de chocolade nu opeten en straks nog hebben, en dat leert ze ons nog niet zo snel af. Maar is dat eigenlijk niet het gedrag dat we normaal van kleutertjes verwachten? Zijn we misschien toch helemaal verkeerd bezig?
Uit ‘Brave New World’ van Aldous Huxley over ‘rechten’:
"Not to mention the right to grow old and ugly and impotent;
the right to have syphilis and cancer;
the right to have too little to eat;
the right to be lousy;
the right to live in constant apprehension of what may happen tomorrow;
the right to catch typhoid;
the right to be tortured by unspeakable pains of every kind."
There was a long silence.
"I claim them all," said the Savage at last.
Mustapha Mond shrugged his shoulders. "You're welcome," he said.
De Simpele Duif die nogmaals over de oerwateren van Tehom, de chaos, zweeft.
Dwarsligger