
Inleiding
De discussies over de bouw van nieuwe kern- en gascentrales, de overheidsbemoeienis met ons particulier energieverbruik (“zet de knop op 19 graden”) en, niet te vergeten, de blijvende discussies over de verandering van het klimaat: dat alles zou ons kunnen doen vergeten dat al deze debatten uiteindelijk kaderen in wat men de alomvattende milieuproblematiek kan noemen. Onder milieu verstaan we wat Van Dale daarover schrijft: “het geheel van uitwendige omstandigheden die van invloed zijn op de bevolking van een gebied of van de mensheid in haar geheel, zoals de toestand van de atmosfeer, het water, de overheersende geluiden, enz. Alleen, zo zullen we zien, moeten we ook de ‘inwendige’ omstandigheden in rekening brengen.
Het leek ons daarom gepast om de actualiteit even te laten voor wat ze is en ons te richten op het algemene beeld[i].
Rapport van de Club van Rome
Het is niet onterecht te stellen dat in recente tijden de kat de bel werd aangebonden bij de verschijning van het Rapport van de Club van Rome: “De grenzen aan de groei”[ii]. De essentiële idee is dat de aardse hulpmiddelen uitgeput zullen raken als de mensheid doorgaat op het spoor dat zij nu volgt.
Eén van de uitgangspunten van de opstellers van dit Rapport is de constatering dat de mens voor zijn behoeften aangewezen is op delfstoffen uit de aardkorst. Onder de oceanen is die gemiddeld zo’n 8 km dik; de continentale korst heeft een dikte van 30 tot 70 km. De totale massa van die korst is ongeveer 1% van de totale massa van de aarde. 99% van de massa van de aarde is dus niet toegankelijk voor menselijke exploitatie: het is de taaivloeibare en vooral hete massa van de planeet.
Het rapport bracht van in het begin felle discussies op gang tussen wat we hier voor het gemak ‘optimisten’ en ‘pessimisten’ noemen.
Een voorbeeld van zo’n optimistische visie is die van Fred Pollak, met zijn De Contraclub van Rome[iii].
Een voorbeeld van een pessimistische visie is dir van Robert Heilbroner, met zijn Onderzoek naar onze toekomst[iv].
Tegenwoordig wekt de discussie over de toekomstkansen van de mens de indruk zich te hebben samengetrokken in slechts één centraal probleem: de opwarming van de aarde[v].
We willen laten zien dat dit in ieder geval verkeerd is.
Twee antagonisten: Boudry
Een zeer eigentijds voorbeeld van de optimistische visie op de toekomst van mens en planeet vindt men bij Maarten Boudry[vi]. In een recente publicatie kant hij zich tegen het klimaatpessimisme[vii]: een voorbeeld van de ‘versmalling’ die het vraagstuk van de leefbaarheid en het milieu op aarde in het algemeen heeft ondergaan.
Boudry (1985) vindt het idee dat groei een gevaar zou zijn voor de toekomst een verouderde gedachte. Integendeel: zonder groei krijgen we onze problemen gewoon nooit opgelost. Boudry is ervan overtuigd dat innovatie en technologie de mensheid zullen helpen te overleven, zoals ze dat al zolang in het verleden is gebeurd.
Boudry is een zogenaamde scepticus[viii]. Hij stuurde een filosofisch nepartikel naar een Christelijke groep die verbonden is aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, die de tekst aanvaardde. Zijn tekst kreeg zelfs aandacht in enkele Nederlandse Christelijke dagbladen. Hiermee herhaalde hij de Sokalaffaire, toen een hoogleraar natuurkunde van de Unief van New York een tekst vol onzinnige verklaringen naar een gerenommeerd tijdschrift stuurde, alles met de bedoeling met het in 1996 sterk levende postmodernisme de draak te steken. De tekst werd effectief gepubliceerd.
Maarten Boudry houdt van het uitdagend dispuut. Hij gaat akkoord met het idee van de uitputbaarheid van de planeet. Maar hij wijst erop dat die eindigheid eigenlijk voornamelijk theoretisch is. Op voorwaarde dat ze wetenschappelijke en technologisch verder groeit zal de mensheid vervanging hebben gevonden tegen de tijd dat sommige essentiële grondstoffen uitgeput zullen zijn.
Bovendien, zo schrijft Boudry, kunnen we over één ding zeker zijn: de wereldbevolking zal over enige tijd beginnen te krimpen[ix].
Boudry rekent voor de energiebevoorrading op kernenergie en, in de verdere toekomst, op kernfusie en de waterstoftechnologie. Als we dus als mensheid ons verstand gebruiken, bijvoorbeeld door over te schakelen naar schone kernenergie, dan wordt ook het klimaatprobleem een heel stuk minder ernstig.
Twee antagonisten: Jason Hickel
Broudry behoort tot de zogeheten ecomodernisten. Ecomodernisten zijn van oordeel dat verdere modernisering van het menselijk leven de duurzaamheid van de planetaire systemen bevordert[x].
Tegenover hen staat iemand als Jason Hickel[xi]. Groei is voor Hickel hét grote probleem. Zijn standpunt is dat de kapitalistische economie nu eenmaal ondenkbaar is zonder het centrale begrip van de groei. Aan die groei wordt vervolgens alles opgeofferd.
Ook Hickel rekent op wetenschappelijke en technologische groei. Die brengt immers efficiëntieverbetering met zich en die hebben we nodig. Maar dat zal niet volstaan: we zullen moeten “degroeien”, leren leven met veel minder. Krimpen.
Hickel wijst het idee van de groei als oplossing voor alle milieuproblemen af met een aantal argumenten, die we in navolging van Coolsaet hierna gewoon opsommen.
De zogeheten bio-energie: het aanplanten van grote massa’s bomen, die bij verbranding energie leveren. Omdat je bomen weer kunt aanplanten hebben we het hier te maken met duurzame energie. Hickel verwerpt echter dit plan, voornamelijk (maar niet alleen) omdat daardoor de CO2-uitstoot te hoog blijft.
Het zonnestralingsbeheer. Hierbij worden aerosolen in de atmosfeer gebracht waardoor de lichtinval op de aardse bodem vermindert[xii]. Hickel vindt deze techniek buitenissig, want riskant: niemand weet wat er op de wat langere termijn zou gebeuren.
Er doet zich een probleem voor met materiaalwinning. In de inleiding wezen we al op de al bij al beperkte massa van de aardkorst, de enige plaats waar op dit ogenblik rendabele winning van grondstoffen mogelijk is. Zelfs als de energievoorziening op orde is, rijst de vraag hoe we aan de wereldbehoeften aan zonnepanelen, windturbines en batterijen kunnen voldoen, want bij de huidige groei verdubbelen die behoeften alle veertig jaar. Volgens Hickel is Boudry dus veel te optimistisch.
Kernenergie blijft nuttig, maar geologische rampen kunnen zorgen voor radioactieve vergiftiging van grote gebieden[xiii]. Bijkomend is er de reëele mogelijkheid dat de mens het klimaat niet zal kunnen stabiliseren en we dus ook niet weten welke gevaren er daardoor aan kernenergie verbonden zijn, bijvoorbeeld omdat het weer stormachtiger wordt.
Hickel besluit met de nogal voor de hand liggende conclusie dat de mensheid naar een circulaire economie moet gaan.
Draconische maatregelen
Het volstaat niet te prediken dat de groei moet stoppen of zelfs dat het verbruik van grondstoffen moet verminderen.
Wie, zoals Boudry, veel vertrouwen heeft in de toekomstige ontwikkelingen van wetenschap en techniek, mag hopen dat tekorten aan sommige grondstoffen door nieuwe ontwikkelingen kunnen worden opgevangen.
Maar ook Boudry erkent dat eeuwige groei in een eindige planeet nu eenmaal onmogelijk is. Dus, zo kunnen we ons voorstellen, zullen sommige van de voorstellen van Hickel ook Boudry wel bekoren.
Zoals verwacht gaat vooral Hickel in op de vraag hoe de groei verminderd kan worden of zelfs omgebogen kan worden naar een krimp.
Ook hier sommen we enkele van zijn voorstellen gewoon op.
We moeten af van de “geplande veroudering”. We weten immers allemaal dat vele producten zodanig gefabriceerd worden dat ze slechts een bepaalde tijd meegaan. Concreet is het geval van de nylonkousen: die gaan al kapot na enkele keren te zijn gedragen.
Beperk reclame, want die zet mensen er vaak toe aan dingen te kopen die ze eigenlijk niet nodig hebben.
Verander bezit naar gebruik. We kunnen veel spullen met anderen delen zonder dat iedereen ze moet kopen.
Maak een einde aan de voedselverspilling. Volgens Hickel wordt 50% van het voedsel verspild, bijvoorbeeld omdat het er niet mooi uit ziet en niet goed verkoopbaar is.
Het terugdringen van industrieën die schadelijk zijn voor het milieu, zoals fossiele brandstoffenindustrie – iets waar Boudry het mee eens is.
Werktijdverkorting om de banen op te vangen die sneuvelen als gevolg van de maatregelen onder punt 1 tot 5, omdat daarmee het welzijn van mensen verhoogd kan worden.
Het verlagen van de hoge inkomens, die immers het meest verbruiken.
Heel veel denkwerk nodig
Willy Coolsaets voorkeur gaat duidelijk uit naar de standpunten van Hickel en diens geestesgenoten. Boudry noemt hij een groeifanaat, een nogal beladen term. Het is overigens niet zeker dat de mensheid er ook ditmaal in zal slagen op tijd alternatieven te vinden voor ontstane tekorten.
Coolsaet moet echter bekennen dat verschillende van de voorstellen van mensen als Hickel niet altijd even realistisch zijn.
Zo erkent hij dat de maatregelen van Hickel tot grotere werkloosheid zullen leiden. Toch meent Coolsaet dat Hickel een poging doet om dat probleem op te vangen. Een poging.
Het is echter duidelijk dat er heel veel zou moeten veranderen, niet alleen op economisch en politiek gebied, maar ook op sociaal en moreel gebied. Niemand kan zich op dit ogenblik concreet voorstellen hoe de genoemde massale werkloosheid moet worden opgevangen en of de keten prouctie-consumptie doorbroken moet worden.
Dus, zegt Coolsaet, is er nog veel denkwerk nodig.
Enkele algemene bedenkingen
Het is in ieder geval duidelijk dat de mensheid het niet zal redden door in te zetten op het klimaat of de energieproductie alleen. Dat zijn maar aspecten van een veel grotere werkelijkheid: het voortbestaan van het menselijk leven op deze planeet – en misschien wel van het leven zelf.
De mens is een wezen dat oprijst uit de evolutie op deze planeet en is bijgevolg ten diepste met deze planeet verbonden. Dat doet bijvoorbeeld vragen rijzen over de beperkingen bij een toekomstige ruimtevaart, die grondstoffentekorten zou moeten opvangen.
Ten eerste is er nu de vraag op of de mens wel over de mogelijkheden beschikt om deze extreem ingewikkelde materie te managen. Mogen we aannemen dat de mens over de morele en psychische kwaliteiten beschikt die nodig zijn om de tering naar de nering te zetten? Als we zien hoe in eenzelfde stad stinkend rijke mensen er geen been in zien om op een kleine plek samen te leven met mensen die goed moeten opletten om rond te komen?
Ten tweede ontbreekt er één belangrijk aspect bij mensen die zoals Hickel pleiten voor het omkeren van de groei: hoe breng je miljoenen thans arme mensen ertoe een wereld te aanvaarden die op verre na niet het comfortniveau bereikt dat sommige rijke landen nu genieten? Met welk recht gaat men miljarden mensen het levenspeil ontzeggen dat enkele honderden miljoenen nu al hebben bereikt?
Ten derde en direct aan het voorgaande gekoppeld: wat doe je concreet, als je merkt dat grote massa’s mensen helemaal geen boodschap hebben aan de krimpopvattingen, en eerder geneigd zullen zijn voor het Boudrymodel te kiezen? Gaat men dan miljoenen mensen toch met de harde hand dwingen?[xiv] Zullen enkele miljarden mensen goedschiks aanvaarden dat de slogan van Klaus Schwab (“U zult niet bezitten, maar u zult gelukkig zijn”) werkelijkheid wordt?
Ten vijfde: onderstel dat de mensheid erin slaagt om de groei om te buigen en de consumptie van schaarse middelen tot op een veel langer niveau terug te brengen. Dan nog zal er onverbiddelijk een tijd aanbreken waarop sommige noodzakelijke hulpbronnen ontoereikend zijn. Zal de ons toegemeten tijd volstaan om de vervangingen waar Boudry in gelooft bijtijds te realiseren?
Dat brengt ons tot een zesde vraag. Als het onmogelijk is om alle 8 miljard mensen per auto te laten rijden, moeten we dan de totale bevolking van de planeet niet laten dalen? Hoe dan wel?
Uiteindelijk is dit duidelijk: zelfs met de meest radicale aanpak zal een technologische beschaving van hoog niveau niet eeuwig kunnen volgehouden worden, zelfs niet als we met z’n allen veel duurzamer gaan leven dan vandaag.
Conclusie
Dit voert ons tot de conclusie dat zowel Boudry als Hickel, als vertegenwoordigers van een strekking in het debat, een zinvolle inbreng hebben en dat er grote nood is aan een algemeen overzichtelijk beeld.
We eindigen met een laatste, prangende vraag: komt er een tijd dat de mens bewust zal moeten kiezen tussen een ecologisch en duurzaam leven in een brousse en een leven dat door ontwikkeling van wetenschap en techniek een hoog levenspeil kan volhouden?
Dit voert ons tot de conclusie dat zowel Boudry als Hickel, als vertegenwoordigers van een strekking in het debat, een zinvolle inbreng hebben en dat er grote nood is aan een algemeen overzichtelijk beeld.
We eindigen met een laatste, prangende vraag: komt er een tijd dat de mens bewust zal moeten kiezen tussen een ecologisch en duurzaam leven in een brousse en een leven dat door ontwikkeling van wetenschap en techniek een hoog levenspeil kan volhouden?
Het lijkt wel het Shakespeareaanse ‘to be or not to be’.
[i] In deze Nieuwsbrief werd uitgegaan van een artikel van Prof. Willy Coolsaet (Gent) in De Uil van Minerva, Volume 35, april 2022, blz.21-32. We hanteren dus de percepties van Coolsaet.
[ii] In het Nederlands verschenen bij Het Spectrum: D. Meadows, Rapport van de Club van Rome. Grenzen aan de groei. 1972.
[iii] Fred Polak. De contraclub van Rome. Historische lessen en hoopvolle perspectieven. Elsevier, MCMLXXII
[iv] Robert Heilbroner. Onderzoek naar onze toekomst. Het spectrum, 1974.
[v] Zie Jaap Tielbeke. Over de grenzen aan de groei. Vijftig jaar na de oerwaarschuwing van de Club van Rome. De Groene Amsterdammer, 16/2/2022.
[vi] Maarten Boudry. Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat. Polis, 2019.
[vii] Maarten Boudry. Waarom het klimaat niet naar de knoppen gaat. (Als we het hoofd koel houden), Prometheus, 2021.
[viii] Zo verzet hij zich tegen theorieën zoals die over aardstralen, astrologie en telekinese.
[ix] Hoewel het er op dit ogenblik niet bepaald uit ziet dat die bevolkingsdaling snel zal inzetten.
[x] Deze gedachtegang werd samengevat in het zogeheten Ecomodernistisch Manifest: http://www.ecomodernism.org/nederlands/
[xi] Jason Hickel. Minder is meer. Hoe degrouwth de wereld zal redden. EPO, 2021.
[xii] Bill Gates heeft dit idee enige tijd geleden ook aangehaald.
[xiii] Denk aan Fukosjima.
[xiv] Uit mijn eigen beroepspraktijk herinner ik me een gesprek met een jong Chinees koppel. Die mensen waren erg duidelijk: “wij willen ook rijk