hemel en aardeKerstessay over de onvolmaaktheid van de menselijke conditie.

 

 

 

 

 

We zien het al in de Ilias. Wie zou het aandurven te denken dat de Trojaanse oorlog gevoerd werd omwille van profane dingen zoals tolheffingen, of de toegang tot de Zwarte Zee, of gewoon maar hebzucht? Daarover had de geniale Homerus toch nooit een zo aangrijpend epos kunnen dichten?

Hij pakte het dan ook anders aan. Homerus laat het Trojaans conflict aflopen op twee vlakken. Enerzijds is er het aardse vlak. Dat is het verhaal van een doodgewone oorlog en het wordt heel goed, gedetailleerd en kleurrijk verteld. Maar tegelijk speelt het conflict zich ook af in de hemel, op de Olympus. Daar is het in feite zelfs begonnen: als een twist tussen godinnen. Op een zeer avontuurlijke manier geraakte een sterfelijk wezen – de flierefluiter Paris – daarbij betrokken.

Iedere Griek kende deze vertelling. Daardoor kon Homerus zijn verhaal beginnen met een ander raakpunt tussen de twee werelden. Agamemnon, de Griekse koning, beledigt en verjaagt een priester van de god Apollo en zet daardoor die laatste tegen zich op. De gebeurtenissen nemen dan hun loop, parallel in de twee werelden die op een merkwaardige, zelfs fascinerende manier verbonden blijven.

Het conflict speelt zich echter op die twee vlakken heel verschillend af. Hoewel de Griekse goden niets menselijks vreemd is, en geen enkele schurkenstreek te laaghartig voor ze is, blijven hun onderlinge conflicten op de Olympus opvallend beschaafd. Het is vooral op de aarde dat ze elkaar dwarsbomen. Tegenwoordig zouden wij zeggen dat ze in de beste stijl van de koude oorlog een ‘proxy war’ voeren. Daarbij schrikken ze voor de gruwelijkste middelen niet terug: ze sturen ziekten of zelfs reuzenslangen om de aardse objecten van hun ongenoegen te kwellen en te vernietigen of te onderwerpen. In de hemel kunnen ze dan desondanks met elkaar blijven praten, zoals de mensen tegenwoordig in Genève: beschaafd, maar meestal voor dovemansoren.

Op het aardse vlak is het conflict echter uitgesproken barbaars, en dat gaat van kwaad naar erger. Een voorlopig hoogtepunt van de snel aanzwellende razernij is de gruwelijke desacralisatie van het lijk van de gevallen Hector door Achilles.

Die duale vertelvorm biedt dramaturgisch grote speelruimte. We hoeven de samenhangen in de hemel niet te verklaren: die gaan sowieso ons begrip te boven. Bovendien vinden we met de goddelijke ingrepen op de aarde – waar we de loop der dingen wél willen begrijpen – een eersteklasuitleg voor moeilijk te vatten ontwikkelingen. Homerus heeft van de hier geboden mogelijkheden intensief en meesterlijk gebruikgemaakt.

Het is interessant te zien dat enkel polytheïsme deze techniek mogelijk maakt. In een monotheïstische hemel gebeurt er niet veel! Tenzij er natuurlijk een paar opstandige engelen zijn, wat op binnensmokkelen van een dosis polytheïsme neerkomt. Van de antropomorfe Griekse goden is er geen enkele onverdeeld goed of totaal slecht. We zien altijd een mengsel van de twee, zoals het ook bij ons, mensen, onveranderlijk te vinden is.

Omdat bij de Grieken zowel goed als kwaad voldoende in de hemel vertegenwoordigd waren, was er geen hel als tegenpool nodig. Die hadden ze dan ook niet. Hades (de god) is absoluut geen pendant van Satan, en Hades (de plaats) is eerder een asielcentrum waar iedereen terecht komt, dan een gruwelijk strafkamp voor de slechten.

Hoezeer we vandaag ook nog het meesterwerk van Homerus bewonderen: ik denk niet dat we het nog echt helemaal begrijpen. De Grieken verstonden een kunst die wij verleerd hebben: van de mythe genieten en ervan in de ban te geraken zonder er echt in te geloven. Ze namen hun goden ook niet al te ernstig, en zeker niet altijd. Ik heb geen enkele aanwijzing dat de uitspraak “se non è vero, è ben trovato“ haar oorsprong in het antieke Athene had, maar verbazen zou het me geen moment.

Deze manier van vertellen blijkt een heel effectief middel om de wereld te verklaren, vandaar de immense populariteit die ze genoot. Er waren epische verhalen vóór Homerus die deze techniek gebruikten. Het Gilgamesh-epos, ongeveer tweeduizend jaar ouder dan de Ilias, is daarvan een voorbeeld. En ook na Homerus werd op de duale manier verder verteld, tot op de huidige dag.

Er is echter wel een en ander veranderd. Op de aarde niet; daar is het nog altijd dezelfde bloedige chaos, ook in de verhalen. Maar met de stijgende invloed van Jahweh, de joodse God, onderging de hemel een drastische ombouw. Jahweh is een volle klasse meer abstract dan de Griekse goden. Hij heeft nog wel restjes van menselijke eigenschappen: hij kent toorn, is wraakzuchtig en uitgesproken jaloers. Maar hij staat oneindig veel verder weg van de aarde dan bij voorbeeld Zeus. De joden onderstreepten dit nog door te stellen dat het onmogelijk was een afbeelding van Jahweh te maken en ontoelaatbaar om het te proberen.

Mij valt op dat de joodse religieuze en filosofische inzichten de wereldwijde gelding, die ze vandaag hebben, enkel konden verkrijgen door een aanvankelijk kleine controversiële joodse sekte: het christendom. De meerderheid van de Joden heeft die expansie nooit gezocht. Zij zagen hun cultuur en godsdienst eerder als tribale aangelegenheden en doen dat nog altijd.

De christenen sleepten de scherpe kantjes van Jahweh af. Hun god was enkel en onverdeeld liefdevol en barmhartig. Vergeleken met de Griekse was de christelijke hemel een uiterst saaie bedoening: geen spanningen, geen conflicten die op de aarde konden afstralen. Een ruzie tussen twee katholieke heiligen is wel nauwelijks voorstelbaar. Vooral de katholieken deden nogal wat toegevingen aan de polytheïstische culturen die ze bekeerden. Ze hadden er dan ook absoluut geen probleem mee als kunstenaars de hemel en God zelf schilderden. Daardoor kon hun hemel weer wat menselijker worden, met meer kleur en dynamiek, zonder natuurlijk ooit de flamboyante turbulentie van de Griekse Olympus te benaderen. In ieder geval was er ook in die hemel geen plaats meer voor het kwade.

Maar het kwade bestaat natuurlijk wel, en er was dus behoefte aan een transcendente representatie ervan, die we in de nu ‘gezuiverde’ hemel niet meer konden vinden. Zodoende werden satan en de hel als bron en centrum van alle kwaad geïnstalleerd. Satan en de hel zijn veel ouder dan het christendom, maar nieuw was de totale en compromisloze polarisatie.

Goed en kwaad stonden voortaan diametraal tegen over elkaar, en ze waren even absoluut. Ons beeld van het universum werd duaal. Het extreemst was dat dualisme bij de katharen. Maar ook in de islam, met zijn kristalzuiver bewaard monotheïsme, vinden we het nog veel duidelijker, sterker en obsessiever dan in het christendom.

Eigenlijk was dat tegenover het Griekse wereldbeeld een verarming, zeker voor de literatuur. Met rechtlijnigheid en klaarheid kan men fantastische machines bouwen; het gaat zelfs niet anders. Maar voor grote literatuur is dat niet het juiste recept.

Hoe getalenteerd de auteurs ook waren, het werk van Dante (Divina Commedia), Milton (Paradise Lost) en Vondel (Lucifer) bereikt, hoe groots ook, nooit de adembenemende dynamiek van de Ilias.

De onvoorstelbaar geniale Shakespeare vormde de uitzondering. Ook hij liet zijn drama’s op verschillende vlakken spelen. Maar hij gebruikte daarvoor een andere structuur. Hij zocht zijn verschillende niveaus op de aarde, zonder ooit de spirituele dimensie der dingen uit het oog te verliezen, en kon daardoor aan het strakke absolutisme van goed en kwaad ontsnappen.

En toen kwam de Verlichting. Daar zijn nogal eens misverstanden over. Er was namelijk niet één Verlichting, er waren er drie: niet enkel een Franse, die wij hier bij ons courant – maar fout – DE Verlichting noemen, maar daarnaast ook een Britse en een Duitse die minstens evenveel interessant gedachtegoed te bieden hebben als de Franse - of misschien zelfs meer.

De kerngedachte van de Duitse Verlichting is door Kant even precies als kordaat geformuleerd: “Aude Sapere”: durf het aan te weten. Impliciet bedoeld was: zelf weten en zelf onderzoeken, zoals Luther dat al voor religieuze vragen van zijn aanhangers had verlangd. Als je er grondig over nadenkt is dat, cultureel gezien, veel radicaler dan de Franse ‘volonté générale’ met bijbehorende ‘égalité’.

Het is niet zo vreemd dat de Franse versie van de Verlichting ook vandaag nog zo populair is. Om het heel verkort te stellen: Rousseau zegt: “Je hebt rechten die je kunt opeisen/afdwingen.” Kant zegt: “Je zult hard en zorgvuldig moeten werken om tot inzicht te komen.” Daarmee is de keuze voor de meeste mensen duidelijk.

Goethe was de gepersonifieerde (Duitse) Verlichting. Hij zag geen heil in een epische, maar onrealistische strijd tussen monolithisch goed en onverdeeld kwaad. Dus liet hij in ‘Faust’ Mephistopheles, na door het hoofdpersonage naar zijn identiteit te zijn gevraagd, zich voorstellen als volgt: Ein Teil von jener Kraft, die stets das Böse will und stets das Gute schafft. (Ik ben een deel van de kracht die altijd het kwade wil en toch het goede vorm geeft).

Dat is om verschillende redenen belangrijk, zelfs revolutionair. Door goed en kwaad weer samen te smelten in één amalgaam staan we eigenlijk weer veel dichter bij de Grieken. Hiermee oversteeg Goethe de kristalzuivere structuren van het absoluut dualisme goed-kwaad. Ik denk dat hij hiermee terug tot een meer realistische benadering kwam. Meer recent wetenschappelijk onderzoek, waarvan Goethe uiteraard nog niets kon weten, wijst ook in die richting. Konrad Lorenz1 toont in “Das sogenannte Böse” overtuigend aan dat sommige fenomenen en gedragspatronen die wij als ‘kwaad’ ervaren, voor de evolutie – en dus voor het leven zelf – gewoon onmisbaar zijn. Agressie is daar een voorbeeld van.

De verlichte mens was niet a priori areligieus en nog minder antireligieus. Maar hij liet zich niets wijsmaken. Hij wilde begrijpen, van de aarde nog meer dan van de hemel. Hij pochte op het recht, neen de plicht, alles in vraag te stellen. Die kritische instelling was inderdaad veel meer dan een recht: het was de methode van kennisvergaring, van waarheidsvinding ook in de wetenschappen. Als de georganiseerde religies in de weg van het onderzoek gingen staan steigerde de verlichte mens. Maar ze kwamen zelfs tot een soort modus vivendi, de Verlichting en de religie.

Dat had ook een belangrijke invloed op de literatuur, die de interactie tussen hemel en aarde nu heel anders begon te zien. De – voorlopig – laatste getuige daarvan is waarschijnlijk “De Ontdekking van de Hemel” 2, het even geniaal als controversieel werk van Harry Mulish.

Dat was een interessante ontwikkeling, en voor mij had ze rustig nog even mogen blijven doorgaan. Het mocht niet zijn, want de opmars van het postmodernisme bleek onstuitbaar. Wij hebben vandaag de religie de oorlog verklaard: we gaan hemel en hel uitroeien, zelfs in de beste totalitaire stijl uit het bewustzijn van de mensen wegbranden.

Zozo!

Mijn probleem daarmee is dat we in iedere cultuur die we tot hiertoe ontdekt en onderzocht hebben religie aantreffen. Ik twijfel er niet aan dat er ook wel altijd atheïsten, of het equivalent daarvan in een andere culturele setting, geweest zullen zijn. Maar we treffen het fenomeen religie overal aan. Dat doet mij vermoeden dat religie tot het ‘algemeen menselijk patroon’ behoort, tot die gedragingen en waarden die we bij alle mensen terugvinden.

Het houdt niet eens bij homo sapiens op. Ook bij het weinige dat wij van de neanderthalers weten, verdichten zich de aanwijzingen naar religieuze rituelen. Ik denk dat de bewustwording van de eindigheid van het leven ons dwong om over het transcendente te gaan nadenken, en ik permitteer me daar geen oordeel over: dat komt me helemaal niet toe. Als we dat consequent doordenken, kunnen we stellen dat religie samen met het bewustzijn opdook. In ieder geval lijkt religie een fenomeen te zijn dat door de evolutie steeds weer gevormd wordt, ook in zeer diverse omgevingen en in zeer diverse vormen.

En dat fenomeen gaan onze postmoderne helden nu uitroeien met wortel en tak? Good luck!

We zien dan ook iets heel merkwaardigs gebeuren. De religie verdwijnt niet: ze ondergaat een metamorfose. De vormen en de taal veranderen tot bijna onherkenbaarheid, maar de basisattitudes niet. Religieuze rituelen, stromingen, orthodoxie, ketterij, profeten, fanatici, kwezels, gelovigen, hemel en hel: ze bestaan nog allemaal en met onverminderde kracht. Zelfs de evangelies bestaan nog. Ze heten nu niet meer ‘verhaal’, maar ‘discours’. Dat klink een klasse duurder maar is verder precies hetzelfde. Ze dragen enkel andere namen.

Voor een goed deel hebben we vandaag weer de Griekse hemel: polytheïsme. Maar er is ook een sterk christelijk element: extreem dualisme. De hemel is weer integraal goed; er is daar voor het kwade geen plaats. Daardoor is er natuurlijk als tegenpool een hel nodig, en die hebben we dan ook. Daar is dan echter weer geen plaats voor het kleinste spoortje goed. Dus: Griekse cast met christelijke polarisatie. Vanzelfsprekend moeten we in die hemel even een kijkje nemen.

Eris, de godin van de tweedracht en de afgunst, speelt in de postmoderne hemel een belangrijke rol. Nu zouden we kunnen denken dat tweedracht en afgunst tot het kwade behoren, en daarvoor is hier geen plaats meer. Daar Eris echter zo handelt omwille van de ‘gelijkheid’, die ondertussen tot opperste waarde opgestegen is, wordt uit dat vroeger kwade nu onaanvechtbaar goed geboren.

Thalia, de muze van het komisch theater, dreigde zonder werk te vallen. In het postmodernisme wordt opvallend weinig gelachen. Alleen dat al zou een alarmsignaal moeten zijn, maar soit. Nu heeft ze, daadkrachtig ondersteund door Apate, die al drieduizend jaar als beschermgodin de leugen cultiveert, de verantwoordelijkheid voor de politieke correctheid opgenomen. Apate blijft ondertussen de behoedster van de media (inclusief facebook, twitter etc.) en de journalisten.

Van de muze Melpomene, die voor het tragisch theater tekent, horen we tegenwoordig weinig. Behalve in de parlementen zien we nergens nog groot tragisch theater. Er wordt gefluisterd dat ze aan een groot episch drama schrijft dat moet opgevoerd worden als het boeltje uiteenspat. Dat kan zo lang niet meer duren en dus heeft ze het heel druk.

Aphrodite is zo veranderd dat zelfs Botticelli ze niet meer zou herkennen. De vergeestelijkte zinnelijkheid is er helemaal af. Ze werkt nu uitgesproken ordinair en appelleert alleen nog maar aan basisinstincten, maar daarvoor is ze alomtegenwoordig. Haar huwelijk met de smid Haephestos, een solide stielman, is al lang – mogelijk door toedoen van facebook – naar de bliksem geholpen.

Zeus, de CEO, houdt zich gedeisd en denkt aan brugpensioen. Hij heeft een panische schrik voor die “MeToo”- beweging. Dat lijkt me bij zijn losbandig verleden ook zonder meer aangeraden. Niet in te denken wat er kan gebeuren als Thalia en Apate daar over struikelen… Die zijn in staat om gebeurtenissen die al drieduizend jaar achter ons liggen - bij voorbeeld dat zaakje met Europa - in sterk opgeklopte vorm op te rakelen en breed uit te strooien. Europa is in haar huidige toestand in staat om gelijk wat over gelijk wie te beweren. Zodus…

De hoogste waarde in de moderne hemel is de gelijkheid en die wordt nu, zoals gezegd, vertegenwoordigd door Eris. De vrijheid en de broederlijkheid die oorspronkelijk op gelijke hoogte met de gelijkheid stonden zijn tot de status ‘lagere goden’ afgezakt.

Indien er in de postmoderne hemel überhaupt sprake is van Verlichting, dan uitsluitend van de Franse variante. Eigenlijk zouden we van Pallas Athene (verstand) en Calliope (filosofie) mogen verwachten dat ze voor Kants verlichting opkomen, maar die zijn blijkbaar beide in een soort coma verzonken.

In de hel is de situatie even duidelijk. Daar het Griekse Hades in dit geval onbruikbaar is hebben we tegenwoordig als antipode voor een Griekse hemel een katholieke hel. Satan, de chef, heeft persoonlijk de zorg voor de grootst mogelijke zonde: de ongelijkheid, op zich genomen. Beëlzebub propageert het fascisme. Duivels van lagere rang tekenen voor racisme, discriminatie, seksisme etc.

Nu alle figuren opgesteld zijn, is theoretisch een groot epos op twee vlakken, in de trant de Ilias, weer mogelijk. Ik merk daar helemaal niets van: ik zie alleen maar stuiversromannetjes. Maar dat zal wel aan mijn verengde reactionaire waarneming liggen.

* * *

Kritische geesten kunnen het voorgaande opvatten als een algemeen exposé over een multipolaire wereldvisie versus een bipolaire manier om naar de wereld te kijken. Ze sluiten daarmee aan bij de problematiek van Goethe, zoals die hiervoor aangewezen werd. Of nog: een poging om de menselijke wereld en de wereld die ons, mensen, te boven gaat, naast elkaar te laten bestaan.

Dat levert in ieder geval een interessante beschouwing op over de hedendaagse ideologie die in het voorafgaande stuk een lelijke en verdiende veeg uit de pan kreeg: het postmodernisme.

De Griekse godenwereld is een model van een veelpolige wereldvisie. Het is een pleiade van goden en godinnen, allemaal met goede én slechte eigenschappen. Doch het idee dat hierachter schuilgaat, is heel interessant. Veelpoligheid leidt namelijk tot verscheidenheid, tot ongelijkheid, wisselende tegenstellingen en tot coalitievorming. Het is een wereld waarin veranderlijkheid en vernieuwing centraal staan. Het komt dus aan op leven en laten leven. Een wereld ook waarin geduld nuttig en zinvol is, want ieders tijd komt ooit wel. Het is één van de basisvoorwaarden om het ontstaan van een democratie mogelijk te maken. Maar er is ook ruimte voor wat ons menselijk verstaan te boven gaat. Veelpoligheid is immers moeilijk beheersbaar: het gaat de krachten van alvast de meesten onder ons verre te boven. Daarom hebben zovelen vandaag er moeite mee.

Daartegenover staat een bipolair wereldbeeld, het wereldbeeld waarin Goed tegenover Kwaad staat, beide met een hoofdletter. In zo’n wereld is er veel minder manoeuvreerruimte. Alles behoort altijd tot één van de beide kampen. Die staan de hele tijd gebiologeerd tegenover elkaar. Het is de tijd van de Koude Oorlog, de Sovjet-Unie tegen Amerika. Daartussen wordt alles verpletterd. Er zit geen beweging in, totdat één van beide polen in elkaar stort. Dat gebeurde met de Sovjet-Unie. Dat gebeurt uiteindelijk in elk militair conflict: één van de beide partijen zakt in elkaar. Veranderlijkheid is in een bipolaire wereld ongewenst, want de posities liggen vast en dat moet zo blijven. Er is weinig ruimte voor geleidelijke evolutie: als er wat verandert gebeurt dat in massieve, vaak gewelddadige sprongen. Tegelijk wekt zo’n bipolair beeld de indruk van beheersbaarheid. Als het ene niet is, dan zeker het andere!

Men zou de indruk kunnen krijgen dat het christendom bipolair redeneerde: de hemel versus de hel, het goede tegenover het kwade, de zonde tegenover de deugd.

Maar zo simpel is het niet en evenmin zo radicaal.

Er bestond in het christendom wel degelijk ook ruimte voor het kwade. Wellicht is één van de meest sprekende voorbeelden hiervan wel Sint-Augustinus, die toonde dat het mogelijk is zichzelf uit een leven vol uitspattingen en liederlijkheid te hijsen, en over te stappen naar een wereld van ascese en van zelfopoffering. De christenen beschouwden/beschouwen de mens als een ‘redelijk’ wezen. Dat wil zeggen: begiftigd met verstand en rede, echter zonder veronachtzaming van al het ‘dierlijke’ in hem. Voor christenen neemt de mens een positie in tussen God en de dieren. Hij hoort in de beide rijken: de rijk van het bovennatuurlijke en het kwetsbare, onvolmaakte en met fouten behepte aardse rijk.

Hoe terecht deze kwalificatie is, laat ik in het midden. Maar redelijkheid betekent hoe dan ook altijd ook een zekere graad van onvolmaaktheid. En van onbeheersbaarheid.

Het christendom staat niet echt alleen met deze zienswijze. Leerde de Oude Plato ons niet dat wat wisselvallig is, tegelijk onvolmaakt is, en daarom niet de échte wereld kan zijn? Toen hij deze uitspraak deed, gaf Plato slechts de mening van vele Oude Grieken weer. Die meenden immers dat een wereld van vergankelijkheid en wisselvalligheid onvolmaakt is en precies daarom onderscheiden moet worden van de ware wereld. En het is niet onredelijk te denken dat de Grieken het hadden van de oude Avestische Ariërs.

De wereld van de onvolmaaktheid is echter de enige wereld die de mens ter beschikking staat en de Grieken hadden zich daarmee verzoend. De christenen hoopten ooit hogerop te kunnen stijgen. Maar daardoor toonden ze tegelijk dat zij de wereld niet opvatten als geheel beheersbaar: dat komt alleen God toe.

Het postmodernisme echter, die nieuwe tegenwoordig overal om zich heen grijpende ideologie, kan zich niet met onvolmaaktheid verzoenen. Het idee dat de dingen aan de menselijke greep ontsnappen is onverdraaglijk. Daarmee is het ook van nature on-christelijk en on-Grieks. Het is een afwijking van het ‘algemeen westers patroon’. Het postmodernisme hanteert een bipolair wereldbeeld - goed tegenover kwaad-, maar gaat onmiddellijk over tot de moralisatie ervan, zodat goed onverbiddelijk diametraal tegenover kwaad staat. Binnenin de beide polen is er volstrekte eenheid: wat tot het goede behoort is zonder discussie goed. Wat tot de kwade pool behoort, is volstrekt slecht. Tegenspraak is onmogelijk: wie binnenin de pool van het goede begint te relativeren, toont daarmee over te hellen naar de pool van het kwade en is meteen verdacht. Zodoende is ook elke verscheidenheid verdacht en elk verschil ongewenst want behept met de kans dat de pool van het goede gerelativeerd wordt.

Het bipolaire wereldbeeld van de postmodernist aanvaardt uitsluitend wat het zelf als goed definieert. Al de rest moet met wortel en tak worden uitgeroeid. En dat goede moet dan meteen worden gerealiseerd.

Omdat verschillen gevaarlijk zijn en de controle over de dingen in de weg staan, is alleen volstrekte gelijkheid in denken, zijn en doen veilig en echt aanvaardbaar. Volledige gelijkheid, met bijgaande uitwissing van elk relevant verschil is dus zowel doel als methode.

Waar deze gedachtegang haar oorsprong vindt valt niet zo moeilijk te raden. Ze is een bijproduct van de moderniteit. Die werd voortgedreven door de droom van een betere wereld. Deze droom werd onder anderen verwoord door Jean-Antoine-Nicolas de Caritat, markies van Condorcet. Zijn boek heet niet voor niets “Over de vooruitgang van de menselijke geest”.

Maar die vooruitgang heeft in de loop van de geschiedenis haar soms afschuwelijke schaduwzijde laten zien. Godsdienst- en andere oorlogen, de slachtingen van twee wereldoorlogen, de atoombom, bacteriële en chemische oorlogvoering…. En dat is nog maar het militaire aspect van het verhaal! Het is om angstig terug te deinzen en elk geloof in de vooruitgang van die menselijke geest op te geven. En het laat begrijpen waarom sommigen zo ongenuanceerd de totale oorlog hebben uitgeroepen tegen wat zij ervaren als het kwade in en van de mens. Alles wat maar ruikt naar het kwade moet worden onderdrukt. Er bestaat maar één goede ontwikkelingsrichting. Het werpt licht op hun krampachtigheid.

Het postmodernisme is dan ook een monument van ongeduld. Waar zelfs een optimist als Condorcet nog bleef geloven in de evolutie en de geschiedenis haar werk wilde laten doen, wil de postmoderniteit in één klap alle uitwassen uitroeien. De postmoderniteit toont zich volstrekt gratuit en onrealistisch als ze gelooft de mensheid in één klap in een betere wereld te kunnen plaatsen.

Erger nog is dat de postmoderniteit gelooft de evolutie op het door haar vooraf verkozen punt te kunnen stoppen. Als voorbeeld van arrogantie kan dat tellen. De mens die zélf beslist wanneer de natuur moet stoppen met evolueren! Wat meer is: de postmoderniteit moraliseert die evolutie én dus de ontwikkeling van de menselijke geest – om in de termen van Condorcet te blijven – en weigert in te zien dat evolutie en ontwikkeling hun gang gaan, los van elke menselijk waardeoordeel. Maar het postmodernisme wil, hic et nunc, de vestiging van de perfecte wereld, en slaat daarmee meteen alle stappen over die evolutie en ontwikkeling moeten nemen – als die evolutie zou gericht zijn op het tot stand komen van een betere wereld. Totale beheersbaarheid. Nu, onmiddellijk.

Door dit zo te zeggen rijst de vraag als vanzelf hoe het met dat postmodernisme verder moet.

De toekomst voorspellen is altijd gevaarlijk. Kijk maar hoe hachelijk het is om het weer meer dan twee dagen vooruit te voorspellen.

Maar toch zijn er een aantal zekerheden.

Natuurlijke processen gaan eeuwig door. Je mag dit letterlijk opvatten. Tegenwoordig menen steeds meer fysici dat het zogeheten oeratoom, waarvan men aanneemt dat het bestond bij de oerknal waaruit ‘ons’ universum ontstond, slechts een andere natuurkundige toestand was. Vanuit fysisch standpunt bestaat er dus misschien niet eens een eindtijd. Het is aanmatigend te geloven dat die mens die eindtijd dan zelf wel zal vestigen. Hetzelfde geldt voor biologische processen, zowel binnen het leven van één individu als voor het leven in het algemeen. Doorheen de evolutie zijn talloze soorten ontstaan en weer verdwenen. Elk individueel leven heeft een begin, doch ook een einde.

Ook de geschiedenis van de mensheid zelf staat het geloof in een definitieve aardse eindtijd in de weg. De geschiedenis van de menselijke soort laat zich lezen als een onafgebroken opeenvolging van imperia en rijken. Die komen op en vergaan weer. Hetzelfde geldt voor hele beschavingen, zoals Arnold Toynbee heeft laten zien. Ook de wetenschap laat een evolutie zien. Er was eerst de flogistontheorie van Stahl, tot Priestley en Lavoisier lieten zien dat verbranden iets totaal anders is: een verbinding met het element zuurstof.

Ook de wereld van de menselijke maatschappij evolueert en is aan voortdurende verandering onderhevig. In de middeleeuwen zag niemand een been in het bestaan van de zogeheten ‘Drie Orden’ (kerk, adel en het volk) – het model van een volstrekte maatschappelijke ongelijkheid. Niemand aanvaardt dit thans nog. Tot voor kort vond iedereen het heel normaal de zwarten in Afrika te beschouwen als dragers van een beschaving van mindere rang. Een stuk van de drijfkracht van de dekolonisatie vindt hierin zijn oorsprong. Intussen blijken de zwarten in Amerika een positiever zelfbeeld te hebben dan de blanken, de Aziaten of de Latijnen. Het kan verkeren, schreef Bredero.

Tegelijk moeten we erkennen dat het kwaad nooit uit de menselijke wereld zal verdwijnen, simpelweg omdat het in onszelf zit. Freud leerde dat de menselijke ziel een dosis agressie in zich draagt - en dit heeft mogelijks inderdaad een evolutionaire betekenis. Maar de agressie is er wel en de driftenwereld is er ook en die kan altijd weer opnieuw uitbarsten, zoals het nieuws elke dag weer bevestigt.

Op deze zekerheden zal het postmodernisme zichzelf te pletter moeten rijden: hoe diep men ook gelooft in de maakbaarheid van een ideale wereld3, diezelfde wereld zal elke keer weer opnieuw tonen dat niet de mens, doch de in ruime zin opgevatte natuur meester is en dat de ideale eindtijd niet bestaat. Meer zelfs: de democratie bestaat bij de gratie van het conflict en de tegenstrijd, schreef Claude Lefort4. In die zin kan het postmodernisme zelfs zijn democratische aanspraken onmogelijk waar maken.

Mensen hebben behoefte aan ideologische verantwoording voor hun gedrag. Het postmodernisme is echter geen goede verantwoording. En hoewel het beweert de democratie na te streven, is het zelf wellicht de grootste hinderpaal op de weg naar die democratie.

Als we nu het ‘kwaad’ eens zouden opvatten als datgene wat (een deel van) onze eigen behoeften dwars zit, zowel vanuit de sociale wereld als vanuit de puur natuurlijke wereld? Dan wordt het kwaad weer een deel van de normale natuur. Niet echt beheersbaar – het komt altijd weer terug -, maar vaak voorspelbaar. Het lijkt wel de heropstanding van de Olympos. Mensen hebben altijd de neiging gehad het kwaad te benoemen, er demonen of goden van te maken om ze herkenbaarder te maken en aanspreekbaar. De hele mythologie is erop gebouwd. Maar daarmee verdwijnt het kwaad – of het schadelijke niet.

Misschien is het wijs wat minder hybris te tonen en wat meer aandacht te schenken aan de multipolaire wereld van de Oude Grieken. Daarin verschijnt een wereld van mensen en goden die zowel goed als slecht zijn. Dat de dingen nooit alleen maar goed of alleen maar slecht zijn, is een inzicht dat door hedendaagse schrijvers steeds weer herhaald wordt. Maar het gezond verstand wéét al aeonen dat het zo is. Dat moge stof tot nadenken zijn voor wie zich tot het postmodernisme aangetrokken voelt.

Uw Dwarsliggers, Gerard De Beuckelaer en Jaak Peeters

1 Konrad Lorenz Nobelprijs Geneeskunde / Fysiologie 1973.

Das sogenannte Böse” dtv Verlagsgesellschaft ISBN-13: 978-3423330176

2 „De Ontdekking van de Hemel“ Harry Mulish De Bezige Bij

ISBN-13: 978-9023466154

3 Ook Herman de Dijn beoordeelt het postmodernisme als een poging om een ideale wereld te vestigen. Is de moderniteit mislukt? In Sterkens en Van de Ven. “De functie van de kerk in de hedendaagse maatschappij”. Altiora, 2002, blz 231-247.

4 Ger Groot. Dankbaar en aandachtig. In gesprek met Samuel IJsseling. Klement, 213, blz. 122. Het is interessant op de merken dat ook IJsseling opkwam voor een multipolair wereldbeeld.