Gebeten OTW GertVan een echt maatschappelijk debat kan vandaag nauwelijks sprake zijn. Het zogenaamd progressief – maar de facto oerconservatief – kamp is dermate van zijn onvervreemdbaar gelijk overtuigd dat ze voorzichtiger benaderingen zonder vorm van proces als primitieve domheid wegzetten (“de aarde is plat”).

 

Aan Britse en Amerikaanse universiteiten worden vandaag routinematig lezingen van mensen die de postmoderne politiek correcte ‘partijlijn’ niet perfect volgen, neer gebruld of zelfs met geweld verhinderd. Men hoeft niet meer te zeggen dan dat “de politie toch ook wel goed werk levert”. Dat wordt direct als ‘agressie’ geduid en er worden – uiteraard uit zelfverdediging – ruiten ingegooid. Ervaring leert ons dat het, ook bij alle ceremonieel tentoongespreid scepticisme tegenover de VSA, maar een kwestie van – bedroevend weinig – tijd is voor die gewoonte ook hier in Europa de norm zal worden. (nvdr: dat overkwam Theo Francken intussen in eigen land).

Tussen de kampen heerst een toenemende sprakeloosheid, een fatale communicatieblokkade. Een van de oorzaken daarvan is de obsessieve postmoderne gewoonte om de haverklap nieuwe begrippen te verzinnen en, wat nog problematischer is, de inhoud achter bestaande begrippen te verschuiven.

Niets of niemand ontsnapt aan die hervormings- en vervormingswoede. Tegenwoordig valt me op dat ook aan de begrippen ‘verleden’ en ‘toekomst’ gesleuteld wordt. Ook hier, bij inhouden die toch zeer dicht bij de kern van onze bewuste positionering in de loop der dingen liggen, wordt vlijtig ‘geherdefinieerd’. Dat is misschien wel een nader onderzoek waard.

Een krantenartikel als voorbeeld

Nu kan ik me voorstellen dat velen hier geen spannend of bijzonder relevant thema zullen zien. Daarom kunnen we misschien best met een artikel beginnen dat onlangs (30 maart) in de ‘Frankfurter Allgemeine Zeitung’ verscheen. Merk op dat de FAZ niet zo maar een ‘gazetje’ is zoals wij er hier te lande hebben. De FAZ is, in de ware zin van het woord, een kwaliteitskrant, met een uitgebreide competente redactie die zelf rechercheert. De FAZ is vandaag in Duitsland een instituut en een autoriteit, zoals dat vroeger bij ons ooit, lang geleden, De Standaard was.

Joachim Müller-Jung schrijft in zijn artikel ‘Hoe het komt dat klimaatsceptici met hun blindheid succes kunnen hebben’:

Psychologen van de Keulse universiteit hebben het aangetoond: de klimaatsceptici storen zich vooral aan het feit dat er bij de klimaatpolitiek altijd weer over de behouden van de toekomst voor de na ons komende generaties gesproken wordt. De scepticus houdt zich namelijk niet zozeer met de toekomst bezig, maar meer met het verleden, dat wat vroeger was, wat de voorvaderen wisten. Dat is het bindmiddel dat ze bijeen houdt. Klimaatwetenschappers daarentegen willen veel over de toekomst te weten komen. Daar die nu vandaag bijna altijd met computersimulaties geschat wordt, het verleden daarentegen bekend is uit overgeleverde weerobservaties en gemeten data, wantrouwen de sceptici principieel de klimaatonderzoekers die met computermodellen werken, wat in het klimaatonderzoek vandaag vrijwel iedereen doet.
U vindt het origineel en volledig artikel HIER

Müller-Jung is bioloog. Zijn master thesis behandelt de slangenpopulatie van Madagascar. Ik wil hiermee zijn kwalificatie als wetenschapsman geenszins in vraag stellen, maar misschien is hij toch wel niet ideaal geplaatst om over de ‘harde’ fysische samenhangen die het klimaat bepalen een afsluitend oordeel uit te spreken. Die handicap deelt hij overigens met bijna alle krantencommentatoren die zich over het thema klimaat uitlaten.
 
Hoe dan ook: de aandachtige lezer leert uit dit artikel dat de controverse rond het klimaat niets met degelijke of zwakke wetenschap te doen heeft, maar alles met persoonlijke voorkeuren. Wat is voor ons belangrijker als kennisbron? Empirisch geobserveerd weten uit het verleden, of bevlogen speculatie (via computermodel) over de toekomst?

Zo treurig het me ook stemt, ik denk dat Müller-Jung wel eens gelijk zou kunnen hebben met die inschatting. Wij schijnen tegenwoordig inderdaad te denken dat verleden en toekomst als kennisbron wel zo ongeveer gelijkwaardig zijn. Dat is geenszins het geval. Laat ons eens proberen daar meer inzicht in te krijgen.

De kern van het probleem is, zoals altijd, dat wij de beperktheid van ons weten en kunnen zelf niet zien. Ik wil daar helemaal niet laatdunkend over doen. Eerstens ben ik heel waarschijnlijk zelf daardoor aangetast, net als alle anderen. En bovendien: als de evolutie dat zo heeft ingericht, wat klaarblijkelijk het geval is, zou het nogal fors ambitieus zijn a priori te veronderstellen dat zelfs die eigenschap zin- en doelloos zou zijn.

Een van onze grootste onopgeloste vraagstukken is het begrip ‘tijd’. We verstaan daarvan net genoeg om de problemen die er in ons dagelijks leven mee optreden min of meer te meesteren, maar we weten echt niet werkelijk wat dat is. We denken natuurlijk van wel.

In onze perceptie is tijd iets dat zich lineair uitstrekt van het diepste verleden naar de verste toekomst. We denken dat we het hier met een continuüm te doen te hebben, maar hebben daarvoor geen spoor van bewijs. Veel dingen die wij ooit als continuüm dachten bleken achteraf toch granulair. Dat zou ook met de tijd zo kunnen zijn; we weten het eenvoudig niet. Wij stellen ons voor dat er dingen zijn die tegenover de tijd invariant zijn. Een van de belangrijkste grondslagen van de fysica berust daarop. Het ‘actualiteitsprincipe’ zegt dat een fysische wet die hier en nu geldt, altijd en overal zal gelden. Ook dat kunnen we niet bewijzen: we hebben niet overal getest, en ook niet in alle tijden. We hebben echter ook nooit een voorbeeld van het tegendeel kunnen aantonen, en dat volstaat voor de fysici om een hypothese – voorlopig – als waar te aanvaarden. We doen echt niet zo moeilijk als de heer Müller-Jung schijnt te vermoeden. Er hangt dus rond het fenomeen tijd, abstract gezien, nog de nodige geheimzinnigheid. Maar in onze perceptie is het allemaal veel duidelijker.

17 06 15 GDB Toekomst en Verleden2

We zien verleden en toekomst als twee half open intervallen op dezelfde as, gescheiden door een singulariteit: het heden. Zo gezien lijkt de toekomst dus erg op het verleden en is er ook geen reden om te vermoeden dat er belangrijke verschillen zijn. De speciale situatie in het heden draagt daartoe bij. Vanuit ‘nu’ zien we het recent verleden tamelijk duidelijk en ook voorspellingen op zeer korte termijn lukken vrij aardig. Daar lijken dan de verschillen tussen verleden en toekomst te vervagen. Maar als we de tijdsafstand, in beide richtingen, ook maar een beetje vergroten beginnen we wel belangrijke verschillen te zien. We zien echter tegelijkertijd een vreemde vorm van symmetrie opduiken.

Het Verleden kunnen we kennen (binnen enge grenzen), maar niet beïnvloeden.

Het is inderdaad theoretisch mogelijk het verleden te kennen, maar daar zijn enge praktische grenzen aan gesteld. Om het beginnen blijft het overgrote deel van het verleden voor ons gewoon verborgen: we hebben noch overleverde observaties noch bewaarde indicaties en zijn dus volkomen blind. Feitelijk kennen we maar een minuscuul deeltje van het verleden en zelfs daarvan niet al te veel heel zeker. In onze perceptie is dat deel echter veel groter, wat ons tot een nogal groteske zelfoverschatting voert.

Ook over het verleden wordt heftig gespeculeerd. Speculeren betekent: beweren zonder echt te weten. Speculeren heeft altijd iets met ‘geloof’ te doen, en het brengt dan ook alle bijbehorende emotionele verschijnselen mee. Het is bijna dagelijkse routine dat theorieën, ook over het verleden, nooit meer dan uiterst rudimentair begrepen door onze journalisten, door de kranten als de finale waarheid gepresenteerd worden om dan enkele jaren of zelfs maanden later – uiteraard met stille trom – als weerlegd blootgesteld te worden.

Dat we het verleden niet kunnen veranderen is evident. Om zo merkwaardiger is de hardnekkigheid waarmee we het desondanks blijven proberen. Als het dan in de realiteit al niet mogelijk is, dan toch misschien in de perceptie van de mensen. Objectieve geschiedschrijving is een fictie, ook al zie ik onze hedendaagse historici werkelijk iedere denkbare inspanning daarvoor leveren. Bewuste vervalsing van de geschiedenis treffen we overal aan. Het is een min of meer ‘normaal’ instrument van de politiek. De kampioenen waren uiteraard de Sovjet Unie en Nazi Duitsland. In ongenade gevallen persoonlijkheden ‘verdwenen’ niet alleen uit alle documenten, maar zelfs van officiële foto’s en uit schoolboeken: absoluut meesterlijk weggeretoucheerd, alsof ze nooit bestaan hadden, wat uiteraard de bedoeling was. En dat een halve eeuw vóór Photoshop! Oh, maar bij ons niet? Wel wel… Denk maar eens terug aan uw geschiedenisles in het lager onderwijs, en aan dat wat daar zoal verteld werd over de Belgische onafhankelijkheid, de eerste wereldoorlog en over Congo (ooit van Simon Kibangu gehoord?), om maar enkele voorbeelden te noemen. Was dat nu allemaal plat bedrog? Was Henri Pirenne een doodgewone charlatan als hij onze krakkemikkelige staat wortels tot in de Keltische beschaving toedichtte? Zo eenvoudig is dat niet: zoals zo vaak is ook hier de wens de vader van de gedachte. Wij willen allemaal zo dolgraag barmhartige, wijze mensen zijn, levend in een genereuze maatschappij, van oude edele afkomst met een bewonderenswaardige culturele erfenis. En dus schrijven wij ook onze geschiedenis in die optiek, met veel meer aandacht voor en nadruk op het verheffende dan op het laaghartige. In Genesis wordt verteld “God sprak: het worde licht, en het werd licht”. Wij dichten ons vandaag meer en meer de rol toe die God vroeger speelde. En dus zijn het nu wij die zeggen: “het worde edel”. Wel…, eigenlijk een beetje triest.

De heer Müller-Jung, die mensen zoals ik ongetwijfeld bij de ultra sceptici klasseert, zou nogal verbaast zijn indien hij moest zien hoe problematisch mijn verhouding met het verleden in werkelijkheid is.  

Het verleden heeft ons echter, naast hopen vraagtekens, misleiding en twijfels, ook een aanzienlijke positieve erfenis nagelaten. Sinds we kunnen schrijven en ook op ander wijzen observaties en ideeën bewaren is onze kennis over het verleden heel sterk gegroeid. Daarvoor verdween alles dat verder weg lag dan hoogstens de grootouders in de mythische mist der tijden. Bewaard werden slechts enkele overleverde verhalen, en zelfs daarvan konden (en kunnen) we veel leren. Maar nu beschikken wij over ooggetuigenverslagen en eigenlijk een vrij volledige record van de intellectuele inspanningen van onze voorvaderen, minstens tot in het niet al te ver verleden. In zover het hier om dingen gaat die niet direct aan macht of geld gekoppeld waren of zijn, is dat allemaal zelfs nauwelijks vervalst. Vooral over de ‘harde’ wetenschappen: wiskunde, fysica, astronomie, chemie, ingenieurswetenschappen maar zelfs in de filosofie kunnen we het debat over generaties weg voeren. Aan de filosofie wordt nu goed 4000 jaar gebouwd. En ook als iedere volgende generatie filosofen meent dat haar voorgangers doof en blind waren laten ze toch allemaal hun steentje na in dat immense bouwwerk. Ik denk dat het steentje dat aan de huidige postmodernisten herinnert eerder klein zal uitvallen, maar volledig ‘weggooien’ zullen we zelfs dat niet. Zo is een enorme fundus aan weten ontstaan. In vergelijking met alles wat er te weten valt is dat natuurlijk nog altijd minuscuul, maar voor ons mensen lijkt het geweldig. Het is in ieder geval veel meer dan een individu in één mensenleven kan absorberen en bevatten.

De Toekomst kunnen we beïnvloeden (binnen enge grenzen), maar slechts heel beperkt kennen.

Alleen al als we die tussentitel met de vorige vergelijken valt al een zekere symmetrie op. Maar we moeten dat werkwoord kunnen een beetje verduidelijken. Het hangt er van af hoe wij ‘beïnvloeden’ bedoelen. Alles, ook het geringste, wat wij doen en laten zal op de toekomst invloed uitoefenen. Maar als ‘beïnvloeden’ moet betekenen: vormen naar onze bedoelingen, dan is kunnen het juiste voord, en dan ook nog geschreven in heel kleine lettertjes en best voorzien van bijwoorden zoals ‘eventueel’ en ‘misschien’.

Wij postmoderne mensen begrijpen dat niet meer. De gedachte dat het universum de dingen doet die het doet, en daarbij met onze wil of toestemming maar heel weinig rekening houdt is voor ons ondraaglijk geworden. Wij beginnen te denken dat wij mensen zelf de opperste macht in het universum zijn. We geloven dat we onze toekomstige wereld kunnen ‘maken’, helemaal naar onze specificaties en wensen, en een ‘nieuwe mens’ en passant ook nog. Als we de toekomst kunnen ‘maken’ is het probleem van het kennen meteen opgelost. Wakker worden beste mensen: het is niet zo! Ook het feit dat wij tegen onze beperktheden in de omgang met de toekomst even koppig, zelfs gedeeltelijk blind, rebelleren als dat voor het verleden het geval is, toont een zekere symmetrie.
 
De wens de toekomst te kennen is zo oud als de mensheid. Het leven was eigenlijk altijd al een eeuwige worsteling met de onvoorspelbaarheid van het bestaan. Hoe zal de oogst uitvallen? Blijf ik gezond? Komt dat schip waarin ik mijn vermogen geïnvesteerd heb nog ooit terug? Of tegenwoordig: gaat mijn product aanslaan in de markt? Zal de onderneming waar ik werk het kunnen volhouden? Of zal ze moeten sluiten? Wat gaat er van mijn kleinkinderen worden? Allemaal vragen waarop we antwoorden wilden en niet hadden. We deden onze best, maakten ons huiswerk zorgvuldig, brachten de nodige offers aan de goden. En dan konden we enkel nog maar bang afwachten en bidden. Veel meer kunnen we ook vandaag nog niet doen. De heden meer gebruikelijke donaties / ‘faveurtjes’ voor politieke partijen of mandatarissen verschillen echt niet zo veel van de offers aan de vroegere goden, ook al ligt hun effectiviteit misschien een tikkeltje hoger en hun moreel niveau een stuk lager. De onvoorspelbaarheid is enkel schijnbaar kleiner geworden. De toekomst controleren of sturen kunnen we nog altijd geen beetje meer dan vroeger.

Over Zieners en Waarzeggers

In een dergelijk klimaat floreren natuurlijk ook de zaakjes van de charlatans. Die waren er altijd genoeg, en hun bedrijf was meestal lonend. Van de Pythia in Delphi, die zeker niet de eerste waarzegster was, via de Romeinse Sibylle, Nostradamus, Jules Verne, en een legioen astrologen, kaartlegsters en paragnosten komen we naadloos langs Herman Kahn en de Club van Rome bij de moderne beursgoeroes en klimaatprofeten. Hoe onderling verschillend die ‘zieners’ ook zijn, ze hebben allemaal één gemeenschappelijk kenmerk: een miserabele ‘score card’. Het volstaat eens op te schrijven wat die zoal allemaal voorspelden over hun toekomst, die natuurlijk ons heden is waardoor we de feiten hebben om te kunnen vergelijken. Een natte vinger had hetzelfde resultaat geleverd! Misschien had Jules Verne nog de ‘beste’ (betekent hier: minst slechte) resultaten. We zullen het nog zien: dat lag aan de manier waarop hij werkte.

De waarschuwende voorspeller zit altijd in een bomvrije positie. Hij waarschuwt voor catastrofe X. Ofwel treedt die op of ze treedt niet op: andere mogelijkheden zijn er niet. Als ze optreedt zegt hij – en/of zijn aanhangers – “zie je wel, we hadden het toch voorspeld!”. Of ze treedt niet op, en dan is de verklaring ook heel eenvoudig: “Mijn waarschuwingen werden ter harte genomen, en daardoor kon de ramp voorkomen worden.” Hij zit dus in ieder geval op rozen.

Dat kan soms veel meer worden dan het domme spelletje dat we hier onmiddellijk menen te zien. Het duidelijkste voorbeeld dat me voor ogen komt is Karl Marx. Hij had voorspeld dat het kapitalisme zichzelf zou vernietigen, zich praktisch onder zijn eigen zelfzucht en geldgier verpletteren en verstikken. Dat had best kunnen gebeuren, maar het is niet gebeurd. Ik houd het helemaal niet voor uitgesloten dat het onheil werd afgewend doordat voldoende mensen Marx ernstig namen en grondig gingen nadenken, waardoor op tijd tegengestuurd werd. Dat, wederom, was nu een mogelijkheid die Marx duidelijk niet incalculeerde; het zal vast niet zijn bedoeling geweest zijn het kapitalisme voor de ondergang te bewaren.

Sommige Voorspellers leveren waardevolle Bijdragen

Onder al die ‘waarzeggers’ vinden we er dus wel degelijk ook die iets meer dan gewone charlatans of psychopaten waren. Het waren er echt niet veel, maar die hadden een niet onbelangrijke sociale functie. Soms waarschuwden ze voor reële gevaren. Indien het om processen ging waar menselijke invloed relevant is – en dat is lang niet altijd het geval – kon dat zelfs echt helpen. Soms gaven ze mensen de nodige moed en het zelfvertrouwen om voor de hand liggende stappen te zetten. Het is dus helemaal niet uit te sluiten dat ze daardoor een duidelijke invloed op hun toekomst uitoefenden. Maar in de grote meerderheid der gevallen was en is het gewoon gretig gekochte, op hol geslagen fantasie.

Hoe kon het dan gebeuren dat weliswaar weinige, maar toch sommige prognoses inderdaad uitkwamen? Ik wil hier de veel gebruikte oeroude truc van de gegarandeerd correcte voorspelling, waarmee men altijd gelijk krijgt; “het kan vriezen, het kan dooien”, even uitsluiten. Ook de methode Nostradamus, die zeer vaag blijft en de concrete invulling aan de fantasie van de lezer over laat, calculeren we niet in. En natuurlijk speelt ook statistiek hier een rol. Als men maar voldoende verschillende voorspellingen formuleert zal er altijd wel eentje bij zijn dat ongeveer met de realiteit overeenstemt. Dat valt ons dan op en expandeert in onze perceptie, terwijl de massa niet uitgekomen prognoses vervaagt, verkruimelt en in de vergetelheid verdwijnt.

Voorspellingen zijn niet Onmogelijk

Ondanks dat alles: voorspelling van toekomstige gebeurtenissen is wel degelijk mogelijk, binnen enge grenzen. De toekomst valt niet uit de lucht. De processen en feiten die de toekomst zullen vormen bestaan en werken nu al. Eigenlijk is dat wat wij nu de toekomst noemen zich al gedurende het hele verleden aan het vormen. Er zijn fysische wetten die we in het verleden ontdekt hebben en die in de toekomst net zo zullen werken als vandaag en vroeger.

Laten we ons hier aan een simpel en ervaarbaar voorbeeld vasthouden: ik houd een glas in mijn hand.

Wat zal gebeuren als ik het loslaat? “Het zal vallen” is een dood-zekere prognose. Niet enkel als deze gebeurtenis binnen 5 minuten zal plaats vinden, maar ook binnen tien jaar en nog veel verder in de toekomst. Om helemaal precies te zijn moet ik hier toevoegen: zelf deze ogenschijnlijk simpele prognose is theoretisch niet helemaal zeker. Maar de waarschijnlijkheid ligt zo dicht bij de 100% (die dus niet echt bestaat) dat we in die gevallen over ‘zeker’ spreken.

Wat zal er gebeuren met het glas als het de bodem raakt? “Het zal breken” is een zeer kansrijke prognose. Waarschijnlijk zal het dat doen, maar niet zeker, niet in ieder geval. Er is, in de parameters die het experiment definiëren (valhoogte, materiaaleigenschappen van het glas, vorm/design van het glas, materiaaleigenschappen en geometrie van de ondergrond, de omgevingstemperatuur en zelfs wind, luchtdruk en relatieve luchtvochtigheid) een zeer breed interval waarin breken noch zeker wel, noch zeker niet zal gebeuren, maar met een bepaalde (en ongekende) waarschijnlijkheid. In extreme omstandigheden (bij voorbeeld valhoogte zeer klein of zeer groot) kan die waarschijnlijkheid 0 (zeker niet) of 1 (zeker wel) worden en daartussen weten we het gewoon niet.

We kunnen dat onzekerheidsinterval verkleinen, ofwel door te bestuderen wat anderen daarover ontdekt hebben, en / of door zelf te gaan experimenteren. Maar ook dan worden we al heel gauw geconfronteerd met de realiteit: maar heel zelden, en dan nog slechts bij zeer eenvoudige vraagstellingen kunnen we tot zekerheid komen. In de allermeeste gevallen zal er, ondanks al onze inspanningen, een beduidende rest-onzekerheid blijven. Die onzekerheid zal toenemen met het aantal parameters en processen die meespelen en afnemen met de mate waarin wij de samenhangen tussen die parameters en processen volledig en kwantitatief begrijpen. Bijzonder ‘chaotische’ systemen verzetten zich hardnekkig tegen prognoses. Zeer vereenvoudigd kunnen we zeggen dat een systeem ‘chaotisch’ is als het geheel zeer gevoelig reageert op geringe veranderingen van individuele parameters. In de volksmond heet dat: “kleine oorzaken, grote gevolgen”. Voorbeelden van chaotische systemen zijn: de menselijke maatschappij en de atmosfeer. Hier slaat de parameter tijdshorizon bijzonder zwaar toe.

Het is dan ook een half mirakel, dat we nooit voldoende naar waarde zullen kunnen schatten, dat onze meteorologen min of meer precieze weersvoorspellingen over een termijn van enkele dagen voor elkaar krijgen. Daaraan voorafgegaan zijn eeuwen ernstige studie door heel veel getalenteerde mensen, onvoorstelbare investeringen in observatie- en communicatieapparatuur, de constructie van zeer performante computersystemen en satellieten. Desondanks stijgt al na een week de rest-onzekerheid tot dergelijke proporties dat geen ernstige voorspellingen meer afgeleverd kunnen worden. We zijn er gedurende de laatste eeuw wel in geslaagd die periode aanzienlijk te verlengen – wat op zichzelf een fenomenale prestatie is – van amper één etmaal tot een week, maar we beginnen te zien dat de, met de vergroting van het tijdsinterval exponentieel exploderende complexiteit, onze toenemende kennis en inspanningen moeiteloos absorbeert en verdere vooruitgang ernstig afremt.

Voor het geval iemand meent hier een overjaars, lichtjes bedorven, restje Auguste Comte te ontdekken nog de volgende opmerking. Bij al onze redeneringen over het vallend glas hebben we één bepalend element buiten beschouwing gelaten. Alvorens er ook maar iets wel of niet kan gebeuren moet ik beslissen dat glas, al dan niet, los te laten. Dat is dan het element ‘vrije wil’. Vanzelfsprekend is het me duidelijk dat men kan trachten ook een wilsbeslissing te voorspellen. Maar dat wordt dan zo ingewikkeld dat het de problemen bij de lange termijn weersvoorspelling doet verbleken. Daarom dient de hypothese ‘vrije wil’ ons op dit moment veel beter dan positivisme. En overigens zijn er ook in de fysica onze ontdekkingen in verband met quantenmechanica die het geloof in een absoluut determinisme erg ontmoedigen. U ziet het: nogal uitzichtloos.

Jules Verne

Maar ondanks alles zijn er nog altijd die ‘zieners’, zoals Jules Verne, die er in slagen delen van de toekomst waar te nemen. Het is absoluut onmogelijk de chaos die zich rondom ons afspeelt te bevatten en te begrijpen. Maar er bestaan inderdaad bijzonder begaafde mensen die de intuïtieve vaardigheid hebben om in de chaos patronen te ontdekken van de belangrijkste, meest invloedrijke fenomenen en processen. Die, sterk gereduceerde, realiteit gaan ze dan ernstig bestuderen. Daardoor kunnen ze, uiteraard binnen een beperkt domein en een overeenkomstig nauwe tijdshorizon, verbluffend goede voorspellingen maken. Zo werkte Jules Verne. Hij had, hoewel van opleiding jurist, een vrij goed overzicht over de wetenschappen van zijn tijd (19de eeuw). Die laatste waren toen al vrij geavanceerd, veel meer dan wij ons vandaag voorstellen. We lachen wel eens omdat ze toen dachten dat de absolute minimum temperatuur bij -60ºC lag en de lichtsnelheid bij 30.000 km/h. Maar bekijk het eens van de andere kant: ze wisten dat er een absoluut minimum was, en dat licht zich met een onvoorstelbaar hoge snelheid voortplant. Voor Verne begon te schrijven bestudeerde hij de wetenschap en de techniek die in zijn verhaal een rol gingen spelen zeer ernstig.

Vooral bij ’20.000 mijlen onder zee’ lukte het hem op die manier iets op poten te zetten dat ons, achteraf, als verbluffend visionair verbaast. Maar zoals we gezien hebben had dat niets met visioenen en alles met serieus werk te maken. Het lukte hem ook niet altijd even goed. Bij zijn reizen naar de maan en naar het middelpunt van de aarde heeft hij zich enkele keren grof misrekend, wat zijn lezers toen niet opgevallen zal zijn maar ons nu natuurlijk wel.

Als het enkel om Wetenschap en Technologie gaat lukt het vrij aardig

Ook vandaag zien we voorbeelden van deugdelijke prognose. Daar die echter niet in de vorm van science fiction gebracht worden vallen ze ons niet op. Het zal U misschien verbazen, maar vooral de ontwikkeling van techniek en ingenieurswetenschappen laat tamelijk exacte voorspellingen toe. Het Computer Science Laboratory van MIT wist al in de jaren 70 precies te voorspellen hoe onze computer en communicatiewereld er vandaag uit zou zien. We konden ons daarbij vasthouden aan de ‘grenzen van het fysisch mogelijke’. Er is een minimum aantal atomen waaruit een transistor moet bestaan om nog voldoende betrouwbaar te werken. Er is een maximum snelheid waarmee een elektrisch signaal door een medium getransporteerd kan worden. Een schakelelement produceert een minimum hoeveelheid warmte. Er is een maximale energiedichtheid die een elektrochemische batterij kan hebben. Er zijn heel veel van die ‘harde’ grenzen. De kennis daarvan laat natuurlijk niet toe de toekomst te voorspellen, maar die grenzen bakenen wel het domein af waarbinnen die toekomst zich kan ontwikkelen. In die zeer verengde ruimte worden dan voorspellingen al iets betrouwbaarder. In brede zin is dat de methode van Jules Verne, nieuwe en verbeterde uitgave.

Bovendien hadden we ‘groeiwetten’ ontdekt. Bij voorbeeld Moore’s Law: het aantal schakelelementen op een chip verdubbelt iedere twee jaar. Dat werkte perfect gedurende een halve eeuw. We wisten ook toen al dat het niet zou blijven duren: het zou ophouden als een van de harde grenzen bereikt werd. In dit geval was dat het minimaal aantal atomen waaruit een schakelelement moet bestaan. We wisten ook wanneer we dit punt zouden bereiken: NU! Daarom werd al in 1980 onderzoek gestart met de vraagstelling: “Wat doen we na Moore als we het ontwikkelingstempo willen houden?” Daarvoor werden ook oplossingen gevonden.

Er zijn ook dergelijke dingen aan de hand in verband met de maximale frequentie die men bij elektronische schakelingen kan gebruiken, maar we gaan het hier bij laten.

Deze methodiek laat ons toe in een zekere mate de evolutie van de technologie te voorspellen. De rest-onzekerheid komt hier van de menselijke voorkeuren. Het is duidelijk dat we dingen die technisch niet mogelijk zijn niet kunnen en niet zullen hebben. We kunnen echter wel de dingen die we kunnen bouwen, om welke reden dan ook, afwijzen en daardoor hun ontwikkeling stoppen. In geval van concurrerende ontwikkelingen is het ook allerminst zeker dat de objectief betere technologie zal winnen. Hier voorspellingen maken is veel en veel moeilijker dan in de vrij rationele domeinen wetenschap en techniek. Daarvoor is een speciaal soort ‘ziener’ nodig met een heel bijzondere intuïtie voor ‘de massa’. Steve Jobs was zo iemand, maar ook hij sloeg in een aantal gevallen de bal flink mis.

Maar dat de harde grenzen niet overschreden kunnen worden weten we met grote zekerheid. Daardoor is het, bij voorbeeld, mogelijk knalhard aan te tonen dat onze huidige energie- en mobiliteitspolitiek een dood spoor is en dus een gigantische verspilling. Merkwaardig genoeg bestaat er voor dit soort voorspellingen nauwelijks interesse.

Voor diegenen die uit het voorgaande afleiden dat het dus toch mogelijk is de toekomst te kennen, de volgende bedenkingen. Voorspellingen lukken maar in heel enge domeinen en over een relatief korte tijdspanne. Bovendien is het helemaal niet zeker dat we de aangehaalde gelukte voorspellingen zonder meer zouden kunnen herhalen. Het volstaat dat een fundamenteel nieuwe ontdekking in de fysica gedaan wordt en alles is weer in vraag gesteld. In het algemeen blijft de stelling “wij kunnen de toekomst niet kennen” onverminderd gelden.

Computers en Modellen

Om te beginnen moet ons duidelijk zijn wat een computer is. Een computer is geen toverstokje. Het is een extreem snelle reken- en logicamachine, en niet meer dan dat. Een computer kan niets dat een mens niet ook zou kunnen, als hij daar onbeperkt veel tijd voor kreeg. Computers, in zoverre ze technisch in orde zijn, onderscheiden zich op twee beslissende manieren van ons. Ze zijn onvoorstelbaar veel sneller, en ze maken geen kleine toevallige foutjes. Ze zijn absoluut consistent. Ze werken ofwel correct –  en dat altijd –  of ze maken fouten – eventueel heel grote – en dat ook altijd. Dat laatste doen ze enkel als wij ze verkeerde dingen hebben ingefluisterd. Vooral het eerste punt, de snelheid, is van groot belang. Dat is natuurlijk een kwantitatieve eigenschap, maar Chinese generaals hebben ooit vastgesteld dat kwantiteiten, als ze maar groot genoeg worden, een kwalitatief karakter kunnen krijgen, en dat is hier het geval. Daarom is het absoluut niet dwaas de mogelijkheid dat computers ooit in de ‘soft side’ van de wetenschappen doordringen en menselijke eigenschappen zoals fantasie en empathie kunnen vertonen ernstig te nemen, ook al zijn we daar in realiteit zeker nog ver van verwijderd.

Modellen maken van dingen doen we al heel lang. Een model is een vorm van vulgarisatie. Het is intuïtief veel bereikbaarder dan tekeningen en beschrijvingen. Een schaalmodel van een gebouw was, vóór computers bestonden, de enige manier waarop de architect werkelijk, ook aan leken, kon laten zien wat hij in zijn hoofd had. Schaalmodellen van fabrieksinstallaties geven belangrijke informatie over de bereikbaarheid van bedieningselementen die uiteraard ook uit tekeningen verkregen kan worden, maar dan moeizaam. Bij het model ligt die informatie ‘voor het grijpen’, direct zichtbaar voor ons.

Wij hebben van ontelbare dingen modellen gemaakt. Van gebouwen, fabrieken, moleculen, auto’s, vliegtuigen, schepen, rivieren, sluizen … Maar eerst de computer heeft een nog universeler gebruik mogelijk gemaakt. We kunnen nu ook modellen van processen maken, bij voorbeeld van chemische reacties of bewegingen in de economie. Dat blijkt nog belangrijker dan de modellen van dingen. Een model laat ons toe experimenten uit te voeren waar we in de reële wereld maar beter ver van wegblijven. Explosies van op hol geslagen polymerisatie reactoren vormen hier slechts één afschrikwekkend voorbeeld.

Wat Modellen wel en niet kunnen

Het is misschien goed dat de lezer weet dat ik een modelfanaat ben. Ik heb in mijn leven modellen gebouwd van de meest diverse dingen. Van moleculen en chemische reacties, van chemische processen, van het gedrag van vezel-versterkte kunststoffen en van automobielsuspensies. Maar ook van de rentabiliteit van chemische installaties, de financiering van een offshore gaswinningsproject en de logistiek van grote chemie-sites. Zelfs van levende wezens (het neuronaal systeem van Nematoden “ Caenorhabditis elegans”, ook wel C-elegans, voor de nieuwsgierigen). Dat lijstje is zeer onvolledig, en zelfs vandaag nog werk ik aan modellen van sommige aspecten in de evolutie. Ik vermeld dit maar opdat U niet zou denken dat ik een van die grijsaards (dat wel!) met chronische computerfobie ben, vol bitter wantrouwen tegenover moderne technieken. Eerder het tegendeel. Ik werkte al onverstoorbaar daaraan toen bijna iedereen nog zeker ‘wist’ dat die ‘Spielerei’ nooit nuttig kon zijn. Dit is wellicht belangrijk voor U om de volgende kritische opmerkingen correct te kunnen plaatsen. Ik ben niet kritisch omdat ik tegenover modellen een vooroordeel zou meeslepen, maar omdat er echte problemen zijn. Kijken we daar eens naar.

Wij menen dat een model het object afbeeldt, maar dat doet het niet. Het toont onze perceptie van het object. Het laat zien hoe wij denken dat het object in elkaar zit en functioneert. En zelfs als we dat laatste volledig correct zouden doen – wat al zeer onwaarschijnlijk is – blijft er nog altijd een ambachtelijk probleem: we moeten het dan ook nog perfect kunnen maken. Bij gevolg bestaat er geen model zonder fouten. De informatie die wij uit een model halen is ook, strikt genomen, geen informatie over het object, maar over onze perceptie. Die twee komen enkel volledig met elkaar in dekking bij een perfect model, en – zoals we al zagen – dat bestaat niet.

Bij een model van een gebouw is dat geen groot probleem. Directe visuele controle lost het op. Als afwijkingen belangrijk zijn voor de conclusies die we op basis van het model gaan trekken, zien we ze meestal meteen. En als ze niet belangrijk zijn hoeven we ons er niet mee bezig te houden.

Een model van een proces echter is heel andere koek. Bij een gebouw hebben we nog – weliswaar toenemend minder – de keuze; we kunnen hout of schuimstof gebruiken of een computer, dan nog liefst met ‘virtual reality’. Bij processen hebben we een dergelijke keuze niet meer echt. Het is weliswaar theoretisch mogelijk complexe mechanische constructies te bouwen die een proces afbeelden (voorbeeld: astronomische uurwerken), maar in de praktijk voert vandaag aan de computer geen weg voorbij. We zeggen dan dat we een ‘computermodel’ gemaakt hebben. Eigenlijk is dat verkeerd. We hebben een mathematisch logische afbeelding van het object gemaakt. Om die te kunnen observeren hebben we een werktuig nodig. Als die niet zo duur, gevoelig voor allerlei fouten en moeilijk te maken was hadden we ook voor de mechanische optie kunnen gaan. Maar nu hebben we dus een computer: veel performanter en vooral veel flexibeler dan gelijk welke mechanische constructie. Het model dat we daarop installeren is nooit perfect, en dat ligt niet aan de computer maar aan ons mathematisch logisch model. Daar kunnen wij alleen maar dat instoppen dat wij over de wereld weten en dat laatste is onnauwkeurig en onvolledig. Daarbij ben ik nog zo vriendelijk aan te nemen dat we bij de mathematische en logische behandeling geen fouten maken, wat bij voorbeeld uw dienaar bij herhaling overkomen is. Blijft, net zoals bij het gebouw, de vraag of dat ertoe doet.

Het spreekt vanzelf dat we, alvorens uit een model zwaarwegende conclusie te gaan trekken, het systeem (model plus computer) moeten ‘certificeren’. Gelukkig is dat in de meeste gevallen mogelijk. Bij voorbeeld bij moleculen hebben we de Röntgenkristallografie en NMR die ons toelaten afstanden in moleculen precies te meten en die dan te vergelijken met de berekende. Vooral in de beginperiode van de methodologie heb ik hier enorme afwijkingen zien optreden. Ook bij chemische reacties kunnen we het concentratieverloop van tussenproducten analytisch volgen en met het berekende vergelijken.

Als er dan afwijkingen zijn (meestal dus) moeten we nagaan waar in het model we de werkelijkheid te gebrekkig of onvolledig afgebeeld hebben en hier, als we dat kunnen, corrigeren. Maar minstens krijgen we op die manier een tamelijk precies beeld van de nauwkeurigheid van onze methode in de onderzochte ruimte van het parameter universum. Ik noem dit het model ‘ijken’ of ‘kalibreren’. Als we onze parameters zorgvuldige gekozen hebben biedt ons dat in het gebied dat ons interesseert een hoge mate aan prognostische zekerheid.

Natuurlijk is het berekenen van de geometrie van een bestaand molecule niet heel spannend. Die kunnen we ook ineens met Röntgenkristallografie of NMR correct bepalen. We zijn vooral geïnteresseerd aan de eigenschappen van substanties waarvoor dat laatste niet mogelijk is. Dat kan bij voorbeeld het geval zijn voor tussenproducten die maar een heel korte tijd blijven bestaan en dan verder reageren. Of het gaat om een substantie die nog niet bestaat, en waarover we eerst meer willen weten alvorens de, in sommige gevallen aanzienlijke, inspanning te doen om ze te synthetiseren. Dan hebben we geen mogelijkheid om direct te ijken. Maar we kunnen onze methodologie, ons model-werktuig loslaten op stabiele substanties die erg lijken op die die we willen kennen en dan daarop ijken. U ziet echter dat we daarmee een stuk zekerheid verliezen.

In heel veel gevallen gebruiken we modellen om vragen van het type: “wat zou er gebeuren als…” te behandelen. Financiële modellen kunnen ons perfect vertellen welke invloed een bepaalde intreststijging op onze onderneming zal hebben. Wat ze hoegenaamd niet kunnen is voorspellen wanneer er welke intrestbeweging gaat zijn. En net dat zouden we nu echt heel graag weten. Daarom vertellen de goeroes ons doorlopend dat ze nu wél een methode ontdekt hebben om die voorspelling te maken. Jammer genoeg heeft tot hier toe geen enkele van die toverformules de test in de realiteit doorstaan.

Uit modellen van een chemische reactie of een chemische reactor kunnen we heel interessante inzichten winnen. Die dingen kunnen we kalibreren, en dan met enige zekerheid verwachten dat ook het eigenlijk object hetzelfde gedrag zal vertonen.

Kunnen we uit modellen iets over de toekomst van het klimaat leren?

Het antwoord daarop is gewoon: vandaag zeker niet, en in de afzienbare toekomst waarschijnlijk evenmin. We kunnen er veel uit leren over onze opvattingen over de toekomst, over de regels en samenhangen waarvan wij denken dat ze normatief zijn. Die hebben we namelijk in geprogrammeerd. Als we die modellen als voorspellingswerktuig willen benutten zouden we ze moeten kunnen ijken in de toekomst. Dat is per definitie onmogelijk. Wat we natuurlijk wel kunnen is naar vragen in de stijl van “wat zou zijn als…?” kijken. Waarbij ‘wat als’ zich momenteel vooral op onze vermeende kennis van de samenhangen betrekt.

We hebben niet veel theorie nodig om dit probleem te benaderen: prognostische kwaliteit kunnen we enkel achteraf echt beoordelen. We kunnen dus kijken naar modellen die, bij voorbeeld, in 2007 gemaakt zijn. Wat toen hun ‘toekomst’ van tien jaar was, is nu ons verleden van tien jaar en daarover hebben wij data. Als een model al over de eerste jaren, die uiteraard de gemakkelijkste zijn, zwak presteert, is het heel moeilijk aan te nemen dat het verder in de toekomst beter zal worden. Precies dat zien we vandaag gebeuren (in de rode cirkel). Alle klimaatmodellen die al een beetje ‘verleden’ opgebouwd hebben blijken vandaag ver van de realiteit te liggen. Zo ver dat ze echt totaal onbruikbaar zijn:

Bron: 2015 website van de CMIP (Coupled Model Intercomparison Project) inspanning bij het Lawrence Livermore National Laboratory, gefinancierd door de Amerikaanse regering met als doel controle en vergelijking van de verschillende klimaatmodellen.

Klimaatprobleem 02

RCP X zijn de verschillende scenario’s die in de modellen als input gebruikt werden.

RCP 8.5, namelijk ‘niets doen’, is het scenario dat de laatste tien jaar in praktijk gebracht werd. Daar moeten we dus naar kijken.

De temperatuur is in de laatste drie jaar ook niet meer gestegen.

Daarover gaat de kritiek van de sceptici, niet over meer of minder voorkeur voor verleden of toekomst, maar over rampzalige afwijkingen van de modellen die tien jaar geleden beweerden de toekomst te kunnen voorspellen, en over ons bijbehorend wantrouwen tegenover de modellen die ons vandaag ook weer als ‘onfeilbaar’ gepresenteerd worden. Dat wantrouwen stoelt ook op het feit dat de discrepanties die optraden met de vroegere modellen slechts zeer gedeeltelijk verklaard en helemaal niet ernstig gecorrigeerd zijn.

Dat desondanks voortdurend anders willen voorstellen is niet enkel slechte discussiestijl, maar – wat erger is – gewoon slechte wetenschap. Dat de betrokkenen dat zelf niet lijken te merken verergert de situatie alleen maar.

De dappere lezer die het tot hier volgehouden heeft verdient alvast mijn bewondering. Maar ik wil U toch tot nog één verdere inspanning animeren. Kijk nu nog eens terug naar dat artikel van de heer Müller-Jung. Ik hoef daar geen commentaar meer bij te geven: U merkt zelf wel hoe fataal hij de bal misslaat.

Uw dwarsligger