Geschiedenisonderwijs: verplichte oefening in politiek correcte wellevendheid of scholing tot zelfstandige oordeelsvorming?
Enkele weken terug besloot minister van Hoger Onderwijs, mevrouw Van Engelshoven (D’66) dat de Canon der Nederlandse Geschiedenis herschreven moest worden, met de nadrukkelijke opdracht meer aandacht te besteden aan de ‘schaduwzijden’ van ons verleden. Hoewel het niet met naam en toenaam werd gezegd, is het wel opvallend dat haar besluit samenvalt met een steeds luidruchtiger wordende groep minderheden, die vinden dat zij in Nederland onderdrukt en gediscrimineerd worden en dat het leed, dat Nederlanders hun voorouders hebben aangedaan niet wordt erkend. En men kan altijd op iemand van D’66 rekenen om dergelijk lucratief slachtofferschap te honoreren, want Nederland moet en zal een inclusieve samenleving zijn.
Die inclusiviteit geldt overigens lang niet altijd andersom. Nederlanders moeten heel beleefd buigen voor de schandalige wijze waarop de Molukse gemeenschap na de dekolonisatie is behandeld, maar er is weinig oog voor de geslotenheid van en het racisme binnen deze gemeenschap. Zo worden Nederlanders door sommigen stelselmatig “blanda” (bleekscheet) genoemd en eisen Molukkers het exclusieve recht op zich in bepaalde wijken te mogen vestigen. Nederlanders worden gemaand Zwarte Piet in de ban te doen (want racistisch?), maar andersom kunnen Surinamers en Antillianen bepaald kostelijke grappen vertellen over hoe slecht en houterig de kaaskoppen dansen, hoe ze geobsedeerd zijn met werken en op tijd komen en hoe flauw hun eten is. En dan hebben we het nog niet gehad over de meer vocale en streng gelovige moslims. Inclusiviteit en tolerantie, zo kunnen we opmaken, is dus eenrichtingsverkeer, evenals politieke correctheid.
De onoprechtheid straalt ervan af, maar dat is nog tot daar aan toe. Erger is, als men onderwijs in het algemeen en geschiedenisonderwijs in het bijzonder gaat gebruiken als een manier om de jeugd te indoctrineren. Onderwijs hoort kinderen op te leiden tot zelfstandige oordeelsvorming en niet om voorgekookte morele oordelen erin te hameren. Straks worden op proefwerken onvoldoendes uitgedeeld, omdat een leerling zich beperkt tot een feitelijke weergave van de gebeurtenissen of een ander oordeel dan hetgeen de minister voorschrijft. Nog even en we kunnen de evolutie en het antropocentrische beeld van zonnestelsel en heelal ook weer van stal halen, alsof Darwin en Galileo Galilei nooit hebben bestaan, enkel omdat het niet van pas komt in het beeld van deze of gene minister. De scheiding van kerk en staat geldt – vooralsnog – dus enkel godsdienstige oordelen, maar blijkt blind voor ideologische vermenging. Een kwalijke zaak die tot waakzaamheid noopt.
Temeer omdat een dergelijke kijk een objectiveerbare analyse van de geschiedenis per se in de weg staat. Straks zijn de gruweldaden begaan door de Bolsjewisten na de Oktoberrevolutie van 1917 en de Tsjeka van Djerzinski niet meer ‘slecht’ en die van het tsaristisch bewind zonder uitzondering wel. Of is de koloniale overheersing van westerse mogendheden uitsluitend met morele verontwaardiging te beoordelen en is die van de Ottomanen, Mogols en Mongolen ‘exotisch’, ‘romantisch’ en per definitie bewonderenswaardig enkel omdat het hier niet om blanke ‘kruisvaarders’ gaat. En is de claim van het volk Israël op de grond van Kanaän buitenissig, maar is de claim van de Palestijnen, die zich graag afficheren als de Filistijnen - een invasief zeevarend volk dat nota bene Palestina binnenviel toen de Israëlieten zich er al lang en breed hadden gevestigd – wel legitiem.
Dergelijke morele inconsistenties zijn de bijl aan de wortel van gedegen wetenschappelijk onderzoek en helemaal als het om onze vaderlandse geschiedschrijving gaat. Wanneer een opgelegde moraal de kijk op onze geschiedenis vertroebelt, enkel omdat ‘nieuwkomers’ dat luidruchtig eisen, dan verwordt historie tot opgelegde mythologie. En die is in mijn ogen even schadelijk – zo niet schadelijker - dan de hernieuwde belangstelling voor mythen over raciale suprematie van het blanke, ‘boreale’ ras en alle intolerantie voor andersoortige feiten die het tegendeel bewijzen.
Dit is niets meer en niets minder een politieke inkleuring van een (sociale) wetenschap en we bewijzen er niemand een dienst mee. Onszelf niet, omdat we onze eigen geschiedenis en een deel van onze identiteit moeten verloochenen . En de minderheden evenmin, omdat zij menen met de dag vrijpostiger te kunnen zijn en nog grotesker eisen aan de samenleving te kunnen stellen; brutalen hebben de halve wereld, nietwaar?
Samenleven valt niet af te dwingen, evenmin als respect. Men moet het aan beide zijden verdienen. Niet door bij het minste of geringste de slachtoffer uit te hangen en begrip voor die positie te eisen, maar door begrip op te brengen en in ruil daarvoor begrip te vragen.
Wat dat betreft kunnen veel minderheden leren van de Friezen uit onze geschiedenis. Hun motto is onverkort: liever dood dan slaaf (“Earder dea as slave”). Friezen zaniken niet over aangedaan onrecht, zij stellen het aan de kaak waar en wanneer zich dat voordoet. En doen zich gelden, wanneer een grens wordt overschreden. Wat dat betreft is het geen toeval, dat de weerstand tegen protesten tegen Zwarte Piet daar het krachtigst is en niet bij woorden blijft.
Blokkeerfriezen
Wat dat betreft kunnen Nederlanders het nodige van de historische èn huidige Friezen leren. Maar ook de niet oorspronkelijk Nederlandse minderheden. Men zou pas moeten gaan protesteren over wezenlijkse zaken zoals echte discriminatie en racisme (bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, etnisch profileren door de politie of de belastingdienst) en zich daarbij minder als verongelijkt slachtoffer en meer als daadkrachtig Nederlander, die zijn recht opeist, moeten optreden. Dat verdient respect. Vanuit een zelfgekozen underdog positie op schrille toon genoegdoening en het herschrijven van de Nederlandse geschiedenis (en identiteit) eisen, is een gostpe.
Hetzelfde geldt voor een minister, die een partij vertegenwoordigt die zich voor laat staan op democratische waarden. Een dergelijke bewindspersoon zou er innerlijk van overtuigd moeten zijn, dat in een democratie het meerderheidsoordeel leidend dient te zijn en dat enkel wanneer er sprake is van grove schendingen van minderheidsbelangen, staatsoptreden gerechtvaardigd is. Wat hier gebeurt is precies het omgekeerde: een minderheid dicteert wat de meerderheid moet leren, denken, voelen en zeggen. Dat is geen democratie, maar een dictatuur van een permanent verongelijkte minderheid, die blijkbaar niets beters te doen heeft dan tot voor kort welwillende en hard werkende medeburgers ten onrechte van chauvinisme betichten. Een minister die zonder overweging daarvoor zwicht, is het ambt onwaardig.
Dat laat onverlet, dat aandacht voor de schaduwzijden wel degelijk geboden is. Maar wie ook maar enigszins op de hoogte is van historische publicaties, geschiedkundig onderzoek en geschiedenis onderwijs, wéét dat dit al lang plaats vindt.
Om eens een simpel voorbeeld te geven: er is al heel lang aandacht voor de vervolging van rooms-katholieken na de Beeldenstorm, het religieuze geweld na de Synode van Dordrecht of de brutaliteit van de koloniale overheersing in Nederlands-Indië (o.a. door generaal van Heutsz en kapitein Westerling). Dat laatste is al zo sinds Eduard Douwes Dekker (Multatuli) daarover treffend schreef in “Max Havelaar.” Er is al sinds de jaren ’60 aandacht geweest voor Apartheid in Zuid-Afrika, de erbarmelijke omstandigheden waarin slaven werden vervoerd aan boord van schepen van de West Indische Compagnie (WIC) of het tamelijk gering aantal verzetsstrijders in Nederland tijdens de bezetting door de Nazi’s èn de collaboratie bij de Holocaust door ‘plichtsgetrouwe’ Nederlandse ambtenaren. De Canon, zoals die er nu ligt, staat er ook vol mee.
Maar dat is ingegeven geweest door gedegen historisch onderzoek en niet door een minister, die electorale zieltjes wil winnen of door een stel beroepsslachtoffers, die op elke manier hun gelijk willen halen. Wie daar aan toegeeft, kan het beste heel Nederland meteen maar in de uitverkoop doen en de wetenschapsbeoefening daarbij. En daar moeten wij dwars voor gaan liggen.