Globalisering - Deel 1

 

Globalisering, Zegen, Vloek of gevaarlijk Experiment?

Wat bedoelen we met “globalisering”?

Globalisering, ook wel eens mondialisering genoemd, is sinds het einde van de 20ste eeuw een van de meest gebruikte en tegelijkertijd zwakst gedefinieerde begrippen. Momentje: veel gebruikt en zwak gedefinieerd, gaat dat samen? Tegenwoordig wel! Het postmodernisme heeft ons bevrijd van de verstikkende dwang tot precieze definities die ons door de moderniteit werd opgelegd. Eenduidige bepaling en nauwkeurige beschrijving zijn niet meer nodig, zelfs eerder storend. Des te belangrijker is de sacrale aura rond het woord. Zeer verkort kunnen we zeggen dat, waar vroeger aan ieder begrip een precieze definitie vasthing, vandaag begrippen begeleid worden door een ‘interessant discours’ en een wolk van emoties.

In het kielzog van zwakke definities ontstaan altijd absurde discussies. In dit geval is het ook niet anders. Wat bedoelen we als we ‘globalisering’ zeggen, wat wordt er dan ‘gemondialiseerd’? Verwijzen we naar de handel en de industrie? Of dachten we aan informatie en wetenschap? Misschien bedoelden we wel waarden, maatschappijvisie en moraal. Of hebben we het over cultuur, tradities, gewoontes en taal? Sommigen zullen hier ook aan onbeperkte migratie en rassenvermenging denken. Of gaat het om multilateralisme, het installeren van een politieke en bestuurlijke wereldoverheid met bijbehorende herverdeling van de middelen?

We moeten ook een duidelijk onderscheid maken tussen globalisering die om ons heen gebeurt, ons quasi overkomt, en mondialisering als een doel en een doctrine, of zelfs een ideologie.

Het zal zelden over één van die aspecten gaan, maar over een willekeurige combinatie van meerdere daarvan, of zelfs allemaal. Hoe dan ook, we zijn hier weer in twee postmoderne vallen tegelijk getrapt. Ten eerste hebben we het woord “globalisering” lijdzaam aanvaard, verinnerlijkt en in ons taalgebruik opgenomen zonder voldoende navraag. En verder hebben we het verwaarloosd er eens ernstig over na te denken wat die operatie met haar object – en dat is nu eenmaal onze soort homo sapiens – gaat doen en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. Dat laatste willen we hier nu proberen in te halen.

Achtergrond

Ik denk dat ondertussen wel iedereen begrepen heeft dat wij het voorlopige product zijn van miljoenen jaren evolutie. Ook voor gelovigen was hier altijd enkel maar een schijnprobleem. Het Boek Genesis wordt niet minder indrukwekkend doordat de evolutie als scheppingswerktuig ingezet wordt, eigenlijk in tegendeel. Ik twijfel overigens erg aan de oprechtheid van de religieuze bezwaren die tegen de evolutietheorie naar voor gebracht werden. Waarschijnlijk was het verlies van onze geprivilegieerde positie, ver boven de rest van de schepping verheven, meer dan onze – nogal onchristelijke – eigendunk kon verdragen.

We hebben de neiging de evolutie te zien als iets dat zich tot de biologie beperkt. Dat is allerminst het geval: ook onze maatschappij en cultuur in de breedste zin zijn producten van evolutie. Samen met de biologie zijn ze door aanpassing aan een voortdurend veranderende omgeving geworden wat ze nu zijn.

Het is wellicht nuttig eens te kijken hoe onze soort in het verleden met haar omgeving omging en erdoor gevormd werd. Ik weet dat Guy Verhofstadt daar niet in gelooft. Hij meent dat het geen belang heeft te weten waar we vandaan komen, zolang we maar weten waar we heen willen. Ver van mij het oordeel van Verhofstadt lichtvaardig naast me neer te leggen, helemaal integendeel. Een blik op zijn palmares toont duidelijk dat zijn raad zeer nuttig kan zijn in zoverre we precies het omgekeerde doen van wat hij aanbeveelt. Beginnen we eraan.

De vorming van onze maatschappij

Honderdduizend jaar geleden leefden er van de genus homo nog zes soorten. Vandaag is er nog één over: de onze, homo sapiens. Wat is er met de vijf andere gebeurd? Ze zijn verdwenen, maar niet helemaal. Van minstens twee soorten; de Neanderthaler en – in mindere mate – de Denisovan mens vinden we nog sporen in het menselijk genoom wat betekent dat vermenging moet plaatsgevonden hebben. Buiten dat zijn er enkel nog een paar fossiele botten en artefacten van over. Ze zijn verdwenen, uitgestorven, zoals de overgrote meerderheid van de soorten die ooit tot bestaan gewekt werden. Dat soorten uitsterven is iets doodgewoons dat doorlopend gebeurt. Dat maakt het voortdurend gejammer van onze pers over ‘uitstervende soorten’ een beetje vreemd. Hoe precies die vijf soorten homo aan hun einde kwamen zullen we nooit weten, we kunnen het enkel vermoeden. Er wordt wel heftig over gespeculeerd. De hypothese dat homo sapiens zijn concurrenten uitroeide is echter zeer onwaarschijnlijk. Sapiens en Neanderthalensis bij voorbeeld hebben zo’n 5000 jaar naast elkaar geleefd en daarbij ook sociale contacten gehad. Genocide gaat anders en sneller.

Een buiten het systeem staande waarnemer zou nu verwachten dat de taxonomische boom zich verder ontwikkelt en Homo Sapiens zich in verschillenden ondersoorten splitst die met de tijd meer en meer van elkaar gaan verschillen. De aanzetten daarvoor zijn ook voorhanden: er zijn een aantal duidelijk gedifferentieerde ondersoorten ontstaan. Het is uiteraard niet politiek correct hier over rassen te spreken. De postmoderne “jochies” – en die hebben het tegenwoordig voor het zeggen – hebben immers gedecreteerd dat er geen rassen bestaan. Hondenrassen zijn er wel; daar hebben ze geen enkel probleem mee. Ze denken dus dat de mens de enige zoogdiersoort is die geen rassen kent. Ik vind dat rijkelijk bizar, bijna even bizar als hun gendertheorie.

De evolutie, het proces waarin die ontwikkelingen zich voltrekken, is niet enkel het indrukwekkendste dat ik ooit gezien heb: ze is ook uitgesproken mysterieus. Ze regelt de loop der dingen met ijzeren hand en toch subtiel. We begrijpen alles van haar manier van werken en niets van haar resultaten. Meestal is dat omgekeerd. Het belangrijkste instrument dat de evolutie hanteert is de natuurlijke selectie (survival of the fittest). Wat is dan “the fittest”? Niet de sterkste, niet de grootste, niet de slimste maar… de meest passende, zoals de betekenis van het Engelse werkwoord “to fit” duidelijk toont. Diegene die zich het best (efficiënt, effectief) kan aanpassen aan zijn omgeving zal ook de grootste kans op nakomelingen hebben en daardoor – ook al is het verschil klein – op lange termijn de dominante soort worden.

Het is evident dat voor selectie verschillen noodzakelijk zijn. Uit gelijken valt niets te selecteren. De natuur genereert dan ook doorlopend diversiteit. Op het niveau van het individu gebeurt dit door geringe veranderingen in het erfgoed, bijvoorbeeld veroorzaakt door kosmische stralingen of chemische invloeden of… Die veranderingen kunnen niet al te groot zijn, omdat dan de kans op een niet-levensvatbaar individu te sterk toeneemt.

De omgeving waarin de individuen en groepen leven verandert voortdurend. Het klimaat is en was doorlopend in beweging. Door een combinatie van klimaat en tektoniek veranderen ook het landschap, flora en fauna traag maar zeker. Er zijn natuurrampen en er ontstaan infectieziekten. Daardoor wordt iedere generatie met een nieuw scenario, nieuwe kansen en nieuwe uitdagingen geconfronteerd waardoor weer een nieuwe selectie kan gebeuren.

Niet enkel de individuen waren onderworpen aan doorlopende veranderingen waarop ze antwoorden moesten vinden. Er ontstonden groepen. Eerst en vooral de directe familie, de oudste en meest fundamentele eenheid. Maar dan bleek dat grotere groepen betere kansen hadden, zowel bij de jacht als in de concurrentie met andere groepen. Om dat te zien hadden ze toen geen Rousseau of geen Hobbes nodig. De “familie” die bijeenbleef werd meer en meer uitgebreid en de stam ontstond. Daar bij vergroting van de groep ook de interne processen complexer en de wrijvingsverliezen groter worden was er altijd ook een natuurlijke bovengrens aan die groei. Die veranderde, afhankelijk van de mogelijkheden, o.a. inzake communicatie. Er is echter een absolute bovengrens, een asymptoot. Dat is dan uiteindelijk ‘globalisatie’. Dat vandaag globalisatie als een nastrevenswaardig doel wordt gezien is enkel mogelijk geworden doordat de postmoderne mindset ons belet de wrijvingsverliezen van steeds groter wordende organisaties objectief waar te nemen.

Die stam ontwikkelde zich tot een zelfstandige, duidelijk onderscheidbare entiteit, met eigen specifieke eigenschappen, gewoonten, rituelen, taal… Ook de vorming en ontwikkeling van de stam gebeurde door de evolutie. Hij stond immers in concurrentie met andere stammen en moest zich in conflicten als de efficiëntere en effectievere bewijzen.

Coöperatie en Concurrentie.

Bij de vorming van de stam ontplooide zich een interessante conflictsituatie die ons tot vandaag plaagt. De leden van de stam stonden nog altijd onderling in concurrentie met elkaar om voedsel, voortplanting etc. Binnen de stam werden ze echter ook tot samenwerking gedreven om de concurrentiepositie van de stam tegenover andere groepen te versterken. Hun overleven hing voor een goed deel af van het succes van de stam, en daarom moesten ze hun onderlinge concurrentie wel binnen de perken houden. Als ze dat om de een of andere reden niet konden verdwenen ze, samen met de andere door de evolutie ‘gebuisden’. Hoe groter de druk die de groep van buiten uit ondervindt, des te sterker is de behoefte aan samenwerking binnen de groep. Hier ontstond een dichotomie tussen de concurrent en de coöperator in ieder individu, die inspiratie voor de grote dramaturgen leverde. In dit spanningsveld moesten evenwichten ontdekt worden. Die werden, samen met alle andere mechanismen binnen de stam door de evolutie gevonden en gevormd.

Met de tijd ontstonden er steeds meer lagen: familie, stam, volk, ras… Die hebben allemaal hun eigen functie maar zijn niet heel precies afgelijnd. Op al die niveaus doet zich steeds weer voornoemde dichotomie voor.

Diversiteit en egalisering

Nogal logisch dat groepen die zich op grote afstand van elkaar in sterk verschillende omgevingen moesten handhaven tot zeer verschillende oplossingen kwamen en daardoor ook geprononceerde diversiteit gingen tonen.

De natuur schept echter niet enkel voortdurend nieuwe diversiteit, maar egaliseert ook. Dat laatste gebeurt door vermenging tussen de afzonderlijk levende groepen. Daardoor worden zowel de genenpoel als de ervaringshorizon verbreed, wat gunstig is.

Zowel binnen de verschillende populaties als in de individuen zijn er – uiteraard evolutionair geselecteerde – mechanismen geïnstalleerd die voornoemde vermenging sturen. Die mechanismen bestaan ook vandaag nog zeer duidelijk en zijn ook gedocumenteerd vanop het moment dat we begonnen literatuur te schrijven. We mogen dus vermoeden dat ze zeer oud zijn. In het pre-Verhofstadt tijdperk zou dat betekend hebben: eerbiedwaardig, met schroom te benaderen. Bekijken we dat even.

De omgang met het vreemde

Enerzijds schrikt het vreemde, het ‘andere’, af. We benaderen het voorzichtig, zelfs schoorvoetend en wantrouwig. Tegenwoordig noemen we dat “xenofobie”. Met een beetje kwade wil kunnen we “xenofobie” ook gemakkelijk als “racisme” duiden. Anderzijds trekt het vreemde ook aan en wekt nieuwsgierigheid op. Het nodigt uit tot nader onderzoek. Dat is dan “xenofilie”. Het is duidelijk dat die twee ergens een evenwicht moeten bereiken om dan ons praktisch handelen te bepalen. Te sterke en vooral te snelle vermenging zal tot een belasting van de maatschappij leiden die fataal kan worden. Daarom is xenofobie een nuttige eigenschap. Het opbouwen van volledige beschotten bergt dan weer gevaren door vorming van een statisch genoom. Daarom is ook xenofilie onmisbaar. Het vinden van het juiste evenwicht is zeer belangrijk, omdat excessen in beide richtingen gevaarlijk zijn en ernstige evolutionaire nadelen kunnen meebrengen.

Een ontwikkeling in groepen die tamelijk sterk gescheiden blijven heeft voordelen. Ik noem er twee. Ten eerste worden zo brandmuren opgetrokken tegen een mogelijke pandemie. De Amerikaanse Indianen zowel op het Noordelijk als het Zuidelijk continent zijn niet werkelijk militair verslagen door de Europeanen. Ze werden geveld door infectieziekten die door de nieuwkomers meegebracht waren en waartegen ze geen immuniteit hadden. Verder laat een zekere mate van segregatie het testen van meerdere samenlevingsmodellen in parallel en in concurrentie toe. Op die manier werken selectie en evolutie het meest efficiënt.

Van de andere kant is een te ver doorgedreven isolatie ook gevaarlijk. Ze leidt tot inteelt, niet enkel biologisch maar ook intellectueel en sociaal. De evolutie kan, als het contact en dus ook de concurrentie tussen culturen ontbreekt, haar werk niet meer doen bij het selecteren en verder ontwikkelen van de maatschappijvorm. Ook hier is dus grote voorzichtigheid geboden.

Xenofobie en xenofilie zijn eigenschappen van individuen. Zoals alle andere eigenschappen (lichaamslengte, schoenmaat, IQ…) zijn ze binnen een gemeenschap normaal (in de wiskundige betekenis: Gauß) verdeeld. Daardoor ontstaat een aanzienlijke variantie in de individuele evenwichten. Ook binnen de stam manifesteert zich een collectief evenwicht, een algemeen aanvaarde norm die karakteristiek voor de betreffende stam is.

Ook vandaag nog treffen we deze karakteristieken onverminderd aan. Hun intensiteit is gevormd door de evolutie, dus in duizenden jaren experimenteren. Het lijkt me dan ook niet zo verstandig begrippen zoals “xenofobie” en zelfs “racisme” eenvoudig te criminaliseren.

Migratie

Een belangrijk aspect van de globalisering is migratie. Migratie is van alle tijden. De belangrijkste ons bekende migratie was die waaraan homo sapiens ongeveer 65.000 jaar geleden begon (zie afbeelding hieronder). Dat was een geweldige beweging: ze vormde de wereld die we nu kennen.

Maar ze verliep traag. Het heeft 50.000 jaar geduurd eer homo sapiens in Amerika aangekomen was. Al die tijd heeft de evolutie haar werk kunnen doen: steeds nieuwe selecties maken en evenwichten vinden. Onderschat nooit het belang van tempo. Het verschil tussen een roestende nagel en een gasexplosie, beide oxidatiereacties, zit ook hoofdzakelijk in de snelheid!

Migratie is er, meestal gedreven door klimaatverandering, altijd geweest en zal er ook wel blijven. De vraag kan niet zijn of migratie ‘mag’: ze ‘is’ gewoon. We kunnen ons wel afvragen of en hoe we ons daarmee moeten/mogen bemoeien.

Risico’s

Ik betwijfel sterk of de radicale aanhangers van de globaliseringsideologie, dus de activisten van ongecontroleerde en zelfs aangemoedigde massieve migratie en toenemende macht van supranationale organisaties over het voorgaande ooit ernstig nagedacht hebben. Als ze hun zin krijgen gaan ze enorme, misschien onherstelbare schade aanrichten. Ze gaan structuren die in duizenden jaren gevormd zijn vernielen, zonder iets beproefds in de plaats te kunnen stellen. Ze willen de mensheid omvormen tot een eenheidsbrei in naam van hun gelijkheidsideaal. Indien ze daar in slagen heeft dat alvast één fataal gevolg: de evolutie van homo sapiens valt stil! De omgeving zal echter niet ophouden met veranderen. Onze jochies kunnen wel luid eisen dat het klimaat moet blijven zoals het is en ons dwingen onze maatschappij daarvoor af te breken: het zal geen effect hebben; de omgeving blijft veranderen zoals ze dat altijd al heeft gedaan. Alleen kan de homo sapiens zich dan niet meer aanpassen. Dat laatste is fataal. Indien nu ook nog de laatste soort van de genus homo op die manier ter ziele gaat is dat een zware terugslag voor het leven op aarde. Globalisering is inderdaad een zeer gevaarlijk experiment.

Globalisering is lang niet zo nieuw.

We hebben de fatale gewoonte dingen te willen die we hier normaal niet vinden. Ook lang geleden kwamen die vaak al uit het verre Oosten. We kochten porselein (voor we het zelf, pas in de 18de eeuw, leerden maken), thee en zijde in China en betaalden met zilver. De salpeter die nodig was voor het buskruit van de dertigjarige oorlog kochten we in India. Daar wilden ze goud als betaalmiddel. Maar onze edelmetalen raakten op. Dan zagen we dat stelen een gunstig alternatief voor kopen was en we koloniseerden onze leveranciers. Dat stelen werd sluw maar vluchtig als commercie gemaskeerd. Dat kon uiteraard enkel lukken doordat China door interne conflicten erg verzwakt was. Het heeft ze bijna twee eeuwen gekost om uit dat diepe dal terug te komen. Dat was een tijd van verarming, verloedering, daarna ontzettend lijden onder Japanse bezetting en vervolgens hongersnoden en andere verschrikkingen onder Mao. Wees maar zeker dat de Chinezen die fout niet meer zullen maken, en alvast niet onder keizer Xi Jinping!

Dat is allemaal lang voorbij. We leven nu in het tijdperk van globalisering. Vandaag is kolonisatie getransformeerd tot de grote schande waar wij Europeanen eeuwig diep berouw en afkeer voor moeten tonen. Maar we hebben natuurlijk wel allemaal een smartphone nodig. Hoe kunnen we anders onze afschuw over de kolonisatie de wereld in tweeten? Voor de constructie van die smartphone is Tantaal (Ta) nodig en dat wordt gewonnen uit een mineraal, coltan, dat ook weeral bij ons niet gevonden wordt maar wel in Congo. We stelen het echter niet. We kopen het van bona fide firma’s met Europees kapitaal en royale dividenden die betrouwbaar naar belastingparadijzen afvloeien. Die laten het mineraal ontginnen door inboorlingen, vaak kinderen, die ze een habbekrats betalen en in mensonterende levensgevaarlijke situaties laten werken. Voor de ordehandhaving betalen ze lokale warlords (ofte gangsters). Waar is nu het verschil met de vermaledijde kolonisatie, met de rubberplantages van de driemaal vervloekte Leopold II? Ik denk echt dat in veel, zelfs de meeste gevallen globalisering niets meer of minder dan de politiek correcte vorm van kolonisatie is.

En denk nu maar niet dat het enkel de boze kapitalisten zijn. Ik kende een brave, door en door katholieke Vlaamse familie, een kroostrijk gezin dat zich door een overdosis xenofilie onderscheidde. Ze misten geen kans om hun interesse en appreciatie voor multiculturaliteit te demonstreren. Ze hadden in hun kennissenkring, naast Indiërs en Cambodjanen, ook een zwarte Congolese bisschop. Die werd, als hij hier verbleef, als authentieke curiositeit overal rond geleid en voor de nieuwsgierigen geshowd. Ik moest de man bewonderen dat hij het allemaal zo waardig over zich heen liet gaan… Maar waar is het onderscheid met de Congolese dorpen op onze wereldtentoonstellingen, van 1897 tot en met 1958? Misschien is globalisering in de kern inderdaad niets anders dan de politiek correcte vorm van kolonisatie. Ik weet het: nu verval ik in herhaling maar ik beter mijn leven niet.

De moderne Westerse mens schijnt te geloven dat het ideaal van de globalisering en de “mensenrechten” hem een claim op inspraak in het bestuur van de vroegere koloniale gebieden toekennen. Voorbeelden zijn de onverdroten steun aan de Moslim Broeders tegen president El Sisi en de slogan “Assad moet weg!”. In dit verband wil ik tot ernstig nadenken uitnodigen want globalisering wordt nu werkelijk – naast heel veel andere dingen – ook nog openlijk de politiek correcte vorm van kolonisatie. Alsof ze ooit iets anders geweest zou zijn…

Samenvattend

Globalisering als ideologie is niets bijzonders. Het is gewoon één van de vele manieren waarop de postmoderne mens zich tegen de orde en regelmaat van de schepping verzet. We kunnen ons er niet tegen verweren dat technologie de wereld razendsnel kleiner maakt. Ook migratie kunnen we niet beletten. Maar in plaats van die bewegingen nog te willen versnellen en aanwakkeren zouden we onze eeuwenoude door de evolutie gevormde en beproefde maatschappelijke structuren kunnen behoeden en de onvermijdelijke verandering voorzichtig kanaliseren. We zouden ons samenlevingsmodel, dat ook niet zomaar uit het niets ontstaan is, de kans op een toekomst kunnen geven. 

We zullen dat niet doen, want de tekenen van de tijd staan op beeldenstorm. Ik ben niet optimistisch.

En nu?

De gelovigen onder ons zullen misschien denken: “God zij ons genadig”. Ik zou daar maar niet op rekenen. In tegenstelling tot de theologen geloof ik niet dat het voor ons mensen mogelijk is iets zoals God werkelijk te begrijpen en kennen. Maar ik denk echt niet dat Hij een goeiige mijnheer is die staat te wachten om ons bij onze oren uit iedere beerput te trekken waar we weer eens stapje voor stapje ingesukkeld zijn. We zullen zelf ons verstand moeten gebruiken, daarvoor hebben we het.

En overigens menen wij dat het postmodernisme en alle supranationale bestuursorganen vernietigd moeten worden.