Serge DesouterGesprek met Witte Pater Serge Desouter over Afrika: Een inleiding

Vraag: Dat je actief was en nog bent in verschillende Afrikaanse gemeenschappen heeft je ongetwijfeld ook veel geleerd over de verscheidenheid van deze gemeenschappen en landen. Wat hebben ze gemeen en welke verschillen zijn te belangrijk om genegeerd te worden?

Als men over Afrika spreekt moet men zich bewust zijn dat Afrika eigenlijk een meervoudsbegrip is. Men zou beter spreken over Afrika’s. Dit werelddeel is zo immens groot, de culturen zo verschillend en toch, ondanks die verscheidenheid stroomt er een bloedader door die je in heel het continent terugvindt. Iets ondefinieerbaar.

Mensen die doorheen Afrika gereisd hebben zullen dit beamen. Het is ook een werelddeel dat zich in volle evolutie bevindt en het is dus met veel schroom dat ik in dit kort bestek zal trachten een aantal zaken op een rijtje te krijgen, want ook binnen al die verschillende landen en gebieden, is er een aanzienlijke diversiteit aan culturen.

Het is goed dat we vragen over Afrika stellen, want vaak heeft men in het verleden te weinig geluisterd naar de Afrikaanse mens. Misschien wel omdat men dacht dat hij niets te vertellen had, of omdat men te veel vasthield aan zijn eigen zekerheden? ‘Wat een boer niet kent, eet hij niet’. Misschien hadden wij Westerlingen zowel als de Afrikanen iets van die boer?

Geografisch spreekt men over Noord-Afrika tegenover de regio bezuiden de Sahara. Men heeft het ook lang gehad over ‘zwart-Afrika’ en over het ‘dark continent’, maar dat duidt op niets, want in heel het continent vind je al de schakeringen tussen blank en zwart. Men zou Afrika ook kunnen indelen naargelang bepaalde opvallende cultuurelementen. Zo zou men kunnen verwijzen naar de traditionele jagers- en verzamelaarsculturen, de voorraadculturen, de openplekculturen (in het woud) en de herders- en lansculturen. In sommige regio’s was/is een van hen dominant, in andere leefden ze naast elkaar of in symbiose. Men kan in alle landstreken onderlinge gelijkenissen terugvinden en die zijn goed gedocumenteerd.

Maar sinds de kolonisatieperiode en daarna toen het overgrote deel van de Afrikaanse landen in de jaren zestig van vorige eeuw onafhankelijk werd, blijkt de culturele omwenteling zo ingrijpend in gang gezet, dat alles door elkaar is gevloeid. Ik kan in de hoofdstad van Madagaskar een dure BMW zien die met veel handigheid een veehouder met zijn koeien of geiten moet ontwijken. Een Maasaï-herder in de savanne van Tanzania naakt met de traditionele paan omwikkeld, kun je zien tokkelen op zijn smartphone. Hoogopgeleide academici gaan op bezoek bij hun ongeletterde ouders in een broussedorp. Traditionele, zeer vereerde dorps-, clan- of stamhoofden die aan een schooljongetje moeten vragen om de brief voor te lezen die hij zojuist van een officiële instantie ontving. In Kenia, een industrieel die met zijn Chinese collega over zaken handelt, terwijl zijn bejaarde moeder thuis de sorghum stampt en zo verder. Dat alles maakt het praktisch onmogelijk een ernstige classificatie op te stellen.

Je kan Afrika ook geografisch trachten in te delen, haar economische op- of neergang, haar galopperende demografie, haar corruptie, haar kunstwerken, haar conflicten, haar Bruto Nationaal Inkomen (BNI)… Maar laat het ons hierbij maar houden. Elke wetenschappelijke discipline heeft al wel eens geprobeerd Afrika te categoriseren, te classificeren, onder te brengen, te rubriceren…

Ik heb me overal in Afrikaanse streken thuis gevoeld. Je kan dit maar ervaren als je er vrienden hebt en ook voor Afrikanen iets hebt betekend. Dan maakt het niet veel uit of je nu in Rwanda bent of in Niger, in Congo of in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Je herkent elkaar in een zekere benadering van de realiteit, iets ondefinieerdbaar!  

Of je nu door oerwouden, steppes, savannes of miljoenensteden dwaalt, het zullen altijd spinraggen zijn in een onbekende en ondergewaardeerde wereld. Ik liep al eens met bengelende tranen door sloppenwijken met hun arme dikbuikige kindjes, bol van ellende en ontbering. Kindjes! Ik heb er zo veel gezien overal in Afrika, in diepe armoede, lachend en spelend op vuilnishopen, in modder en bedelend in lompen. Weer een mensenleven lang om deze wereld op weg te brengen naar de Voltooiing. Weer een generatie tijd om aan te vechten wat tot vernietiging en niet tot welzijn leidt. Ik heb er niet altijd in geloofd en ik heb er nog moeite mee.

Maar ik kon er ook, zelfs in de meest ontberende omstandigheden de veerkracht en het streven naar menselijkheid tegenkomen. Zelfs onder de blauwe zeilen van de vluchtelingenorganisaties bleven vrouwen voor hun mannen en kinderen een thuiskomen opbouwen. Een oerkracht die we in het Westen niet (meer) kennen.

Ik bewonderde ook de lichamelijkheid van Afrikaanse mensen. Ze kunnen zich aankleden met eender wat, in de meest diverse kleuren en vormen, zelf met stukken stof en lappen, het staat hen altijd goed. Als hun stenen architectuur nog geen hoge toppen scheert, dan hebben ze zich wel als het ware in een wandelende architectuur bekwaamd. De trottoirs lopen er vol mee. Overal in Afrika, maar vooral in Madagaskar viel me ook de lichtjes in hun gitzwarte ogen op. Ze verlichten hun omgeving met hun eigen feestelijke schoonheid. Drie millennia geleden stond ook de dichter van het Bijbels Hooglied voor zulk menselijk beeldschoon in bewonde­ring:

 

Mijn donkere huid

door de zon gebruind

is zo mooi

als de bedoeïenententen

van Kedar en Sjalma !

 

Overal, in de rijke, residentiële kwartieren van Afrika hebben nobiljons en bourgeois zichzelf vet en lui gemaakt. Misprijzen en arrogantie die je in de hotels zomaar tegen het lijf loopt. De rest zijn mensen zonder pretentie, vol bekoorlijkheid en voor ons Westerlingen, toch ook wat ondoorgrondelijk.

Op het platteland en ook in de steden, vind je duizenden slecht afgestelde diesel­motoren met hun hoestende blauw-grijze rookwalmen uit uitlaatpijpen van ram­melende uit-de-tijdse auto’s met hese cla­xons. Waar je ook in panne valt, op slag staan er tientallen ‘mecaniciens’ om je heen om je te helpen. Dat laatste hoop je dan maar. Een lach krijg je er altijd bij. En voor de rest schijnen ze overal het ‘Article quinze de la Constitution’ te kennen: trek je plan!

De informele sector is hier een geweldige innovatiefactor, omdat ze gebruik maakt van dat ‘Article quinze’ en het ‘système D’: vindingrijkheid, inventiviteit, vaardigheden en netwerken van relaties. Wat in het Westen beschouwd wordt als goed voor het containerpark, krijgt daar in diverse vormen een nieuw leven. In de Afrikaanse sloppenwijken heerst er niet alleen armoede van de bevolking, maar ook een enorm vermogen om te overleven en zelfs om banen te creëren. Het zorgt er ook voor de overdracht van kennis en de opleiding van jongeren die niet naar school kunnen. Het wordt meestal onderschat en er is ook veel onderlinge hulp.

Dit leert hen niet verlamd te worden wanneer dingen niet gaan of niet zoals ze willen. Ze moeten wel vindingrijk zijn en kunnen zich gewoon niet laten overleveren aan systemen waarvan ze weten dat ze onbetrouwbaar zijn. Dat leert hen om in nogal wat omstandigheden flexibel te zijn. Mankementen hoeven niet noodzakelijk op een ramp uit te draaien. Als er een stroomstoring is, kan het met een gasbekken lukken, en als er geen gas is, haalt men houtskool en lucifers tevoorschijn. En als dat niet werkt, ga dan terug naar het vakje ‘onderlinge hulp’.

Maar ook echte Afrikaanse industriëlen hebben het niet onder de markt en men mag ze terecht beschouwen als businesskunstenaars. Want ook zij moeten rekenen met pannes, een corrupte overheid, een tollende ambtenarij, laattijdige leveringen, pannes allerhande… Tijdens de pandemie van Covid-19 bleven ateliers en fabrieken – zonder subsidies uiteraard – kramakkelig voortdraaien om hun werknemers te kunnen blijven ondersteunen.

Nu zie ik met lede ogen veel jonge migranten dark Afrika ontvluchten. Het werelddeel dat ik zo gekoesterd heb en dat ik zie wegglijden in armoe en geweld. Als een gemakkelijke prooi voor de islam en maçonnieke en industriële uitbuiting. Ik heb Afrika nog gekend van voor zijn omwenteling van de laatste decennia. Een vervlogen tijd toen dieren en planten er welig tierden, de mensen je overal gastvrij ontvingen en de corruptie nog niet zo vanzelfsprekend was. Ik keek er naar uit toen ik er voor de eerste keer naartoe ging. Welke benauwde muren hebben me Europa toen doen ontvluchten? Wat waren de dromen die mij naar dat continent lokten? Ik stel de vraag en krijg zoveel antwoorden. Maar als je er ooit geleefd of geweest bent, dan zul je met mij volmondig beamen: ‘Alles is Afrika was mij lief.’[1]

Ziedaar een ruwe schets van een continent om van te houden.

 

gastauteur Serge Desouter

 

[1] Serge Desouter (red) – Alles is Afrika was mij lief Geschiedenis van de Belgische witte paters 1880-2010 – 424 blz. Ill. 2012. ISBN 978 90 317 3492 4. Uitg. Altiora. Averbode.  (26,30 € te verkrijgen: This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.)