Na de verschillende overwegingen in onze vorige publicaties wordt het tijd om een antwoord te vragen op de essentiële opties. Zelf verlaten we bewust de begane paden, want enkel ‘out of the box’ denken kan zorgen voor een nieuwe dynamiek.
Inleiding
Vooraleer concrete bouwstenen voor de drie componenten van de Krijgsmacht aan te reiken, past het om zich af te vragen of een Belgische defensie wel aanwezig moet zijn in de drie dimensies (land, lucht & ruimte, zee), in het besef dat het voor kleine landen zoals België onmogelijk is om deze alomtegenwoordigheid in alle omstandigheden te kunnen realiseren. Samenwerkingsverbanden en synergie-effecten zijn dus zeer belangrijk bij de afwegingen over de toekomst van de krijgsmacht als geheel.
Het spreekt voor zich dat een autonome defensie veel geld kost. Dat brengt ons tot een andere discussie: moeten we eerst afspreken hoeveel geld we veil hebben voor een (autonome) krijgsmacht of moeten we eerst beslissen over welke capaciteiten wij willen beschikken? Momenteel gaat de discussie binnen de regeringspartijen hierover. De strategische nota van minister Vandeput pleit voor een opwaardering van het budget (tot 1,5 % bbp in 2030) maar in het parlement kwamen de meerderheidspartijen met een voorstel van resolutie niet verder dan een maximale stijging van 1% van het bbp inclusief pensioenen en investeringen. Dat is de helft minder dan gevraagd door de minister en maakt dat zijn strategische nota niet langer als referentiekader kan dienen.
Voor ingewijden is het een zoveelste ‘interessante nota’ die dode letter blijft. Maar veel erger was het gebrek aan belangstelling van de vicepremiers van CD&V en Open VLD tijdens de bespreking op regeringniveau. Eén vice-premier had slechts belangstelling voor welke kazernes zouden gesloten worden en de andere ‘vice’ wist nauwelijks waarover het ging, laat staan dat er gefundeerde kritiek was op de nota. Deze onbetamelijke desinteresse van de hoogste vertegenwoordigers van de ‘staatsdragende’ partijen versterkt mijn overtuiging dat er in België geen politiek draagvlak is voor een degelijke krijgsmacht.
Eerst een draagvlak
Het heeft lang genoeg geduurd. De laatste veertig jaar is defensie permanent bezig geweest met reorganiseren, lees reduceren. Vandaag zijn we gezakt tot een historisch dieptepunt en dringt zich de vraag op of er wel een maatschappelijk draagvlak is voor een degelijke krijgsmacht.
Er zijn wel voorstanders die nog openlijk durven pleiten voor een degelijke defensie, zoals Jonathan Holslag, specialist in internationale politiek, die pleit voor een autonome defensie met voldoende capaciteiten om een goede partner te zijn (lees: om aantrekkelijk te zijn voor samenwerking). Aan de andere kant van het spectrum zijn er de mensen die liefst defensie zouden afschaffen en vervangen door een buitenlandse vredespolitiek. ‘Soft power’ via diplomatieke vredesinitiatieven met als militaire arm een licht bewapende krijgsmacht voor humanitaire operaties. Tussen die beide duidelijke visies bevind zich een ‘zwart gat’. We zitten met politieke partijen die wel voor een krijgsmacht zijn maar er onvoldoende geld voor willen geven. Aan de rechterkant, partijen die pleiten voor efficiëntie, maar structurele ingrepen om electorale redenen niet aandurven. Aan de linkerkant, partijen die moeite hebben met de heerschappij van de VS en geen nucleaire paraplu willen maar ook onvoldoende geld veil hebben voor een leger met degelijke conventionele capaciteiten. Beide groepen ontberen de moed van hun overtuiging en zo blijft defensie sukkelen met een budget dat te groot is om te sterven en te klein om een goede veiligheidspartner te zijn.
De traditionele politieke partijen belijden met veel woorden de solidariteit in Europees- en NAVO-verband, maar wanneer er beslist moet worden over de kostprijs verdwijnen ze in achterkamertjes en weigeren ze de prijs te betalen. Toen Karel De Gucht minister van Buitenlandse Zaken was pleitte hij voor een degelijke defensie om zijn diplomatiek gewicht te ondersteunen. Vandaag is Open VLD dit standpunt afgevallen en zien ze in defensie enkel maar een N-VA-minister die niet mag scoren en dus nog verder moet besparen. Op de webstek van alle traditionele partij is over defensie nauwelijks iets te vinden. Samen met de socialisten is defensie voor (het ACW gedomineerde) CD&V vooral een tewerkstellingshefboom. Van daar de interesse voor het al of niet sluiten van kazernes. Maar begrijp mij niet verkeerd: ze hebben wel belangstelling voor de militairen en bekommeren zich om hun welzijn, maar veel minder om de krijgmacht als organisatie.
Toen ik openlijk kritiek had op de haast waarmee defensieminister Vandeput met zijn strategische nota naar de regering trok, vond men die kritiek ongepast. Een reactie luidde dat de minister nog maar zes maand in functie was en een beetje geduld toch moet kunnen. Maar dat was juist het onderwerp van mijn kritiek: waarom die haast? Daarenboven ontbeert het de nieuwe generatie beleidsmensen aan praktische kennis over het leger door het verdwijnen van de dienstplicht. Daardoor zijn ze veel afhankelijker van raadgevers, en missen ze de terreinkennis om hun suggesties en voorstellen ook te kunnen beoordelen op hun praktische werkbaarheid.
Momenteel wordt defensieminister Vandeput (en de N-VA Kamerleden) vooral omringd door Luchtmachtraadgevers:
- Chef defensie staf (CHOD): generaal Gérard Van Caelenberge, piloot
- Stafchef kabinet Defensie: luitenant generaal Claude Van De Voorde, piloot;
- Beleidsdirecteur Materieel en Budget: Peter Vanbesien, Kolonel van het Vliegwezen
- Raadgever Defensie N-VA Kamerleden: Jos Van Schoenwinkel, luchtmachtkolonel op rust en gewezen stafchef van de CHOD.
Wanneer het over zoveel geld gaat en met zo’n machtige spelers, geloof ik niet in toevalligheden. In elk geval zal het niemand verbazen dat deze naaste medewerkers functies bekleden die zeer belangrijk zijn in het beleidsproces dat moet leiden tot de aankoop van de favoriet van de luchtmacht, de Amerikaanse F35A, Joint Strike Fighter, als opvolger van de F16. Het kan ook verklaren waarom men zo snel mogelijk een politieke beslissing wil forceren in dit uitermate belangrijk dossier voor defensie. Belangrijk omdat het een scheeftrekking van het budgettair evenwicht binnen defensie zal veroorzaken voor de komende dertig tot vijftig jaar. Nochtans zijn er nog heel wat onbeantwoorde vragen zoals blijkt uit een zopas op De Bron gepubliceerde bijdragen over de stealth-capaciteit van de F35A.
Interne bronnen bij defensie stellen zich ernstige vragen bij de wens van de minister om een ‘sexy’ krijgsmacht te hebben. Eenheden die vooral snel moet kunnen reageren op het fluitje van de chef. De Marine kan op het fluitje van de chef vertrekken, maar het duurt dagen en soms weken vooraleer ze ‘ter plaatse is’. Ondertussen kunnen de plannen en voorbereiding bijgestuurd worden, wat veel minder evident is voor Para-eenheden die per vliegtuig gedropt worden in de ‘operatiezone’. Ook de luchtmacht is sexy en de basis van Kleine Brogel ligt elke Limburger nauw aan het hart. Daarenboven gaat het om ‘high tech’ en dat doet het altijd goed bij mensen die helden nodig hebben. Daartegenover vragen gevechtseenheden meer voorbereidingstijd, zijn ze minder sexy, en lopen ze grotere risico’s.
België heeft geen tekort aan strategische visies, maar wel aan een maatschappelijk draagvlak om die ook te realiseren. Mijn oproep aan het parlement en de commissie defensie in het bijzonder, is daarom heel duidelijk: voer het debat over defensie en laat elke partij heel duidelijk zeggen wat ze verwachten van defensie, over welke capaciteiten de krijgsmacht al of niet moet beschikken. Of de nucleaire paraplu nog nodig is. Met wie kan samengewerkt worden. En vooral, welk budget daarvoor mag vrijgemaakt worden. Pas wanneer hierover in alle openheid een debat gevoerd wordt zal ook de regering (deze of een volgende) tot een democratische beslissing kunnen komen. Tot zolang zou het verstandig zijn om elke reorganisatie of investering ‘on hold’ te zetten. Eerst een draagvlak, dan een strategie en pas nadien de implementatie. Of is dat teveel gevraagd?
Dan een strategie
Wat we van de regering (en het parlement) mogen verwachten is dat ze eerst debatteren en beslissen over de drie grote opties, in plaats van eerst te beslissen wat ze zullen kopen en hoe elke component van de toekomstige krijgsmacht er moet uitzien.
Drie klassieke scenario’s
Soft power en humanitaire operaties
Krijgsmacht met specifieke capaciteiten
Een autonome defensie
Op deze drie scenario’s kunnen budgettaire cijfers geplakt worden: het huidig budget voor de eerste optie. 1% bbp voor de tweede optie en 1,5% bbp voor de derde optie.
Ter verduidelijking: ‘autonoom’ wil niet zeggen dat we in de drie dimensies alles alleen kunnen of dat de krijgsmacht alle intensiteitsniveau ’s voor onbepaalde tijd moeten aankunnen. Wel dat we voor de beschikbare gevechtscapaciteiten voldoende middelen hebben om gedurende minstens één jaar autonoom te zijn en dat we via afspraken kunnen rekenen op bijkomende steun. Immers, een volledige ‘autonomie’ zou wellicht veel meer dan 2 % van het bbp vereisen en dat is gewoon utopisch.
Pas nadat hierover een duidelijk keuze wordt gemaakt, kan er gedacht worden aan een concrete uitwerking van de structuur en de invulling van de capaciteiten voor de toekomst.
Kiezen voor optie drie met de centen van optie twee kan nooit bevredigende resultaten opleveren.
Twee bedenkingen zijn hierbij van tel:
(1) De bedreigingen voor België en de andere EU landen situeren zich niet enkel aan de grenzen maar evenzeer binnen de eigen grenzen. Religieus fundamentalisme en laxisme ondermijnen de westerse waarden die Europa met heel veel moeite en na nog meer bloedvergieten wist te bereiken. Daarom moet elke veiligheidsbeleid, die naam waardig, alle middelen koppelen die voor deze interne en externe veiligheid noodzakelijk zijn. Minstens een deel van de krijgsmacht hoort in deze veiligheidsorganisatie een plaats te krijgen net zoals andere bestaande diensten: de staatsveiligheid, de politie, de burgerlijke bescherming, …
(2) Daarnaast moeten wij als lid van internationale veiligheidsorganisaties een bijdrage leveren voor de verdediging van onze westerse waarden. Laten we dat een expeditionair leger noemen, dat we samen met EU-partners uitbouwen. Wat belet er ons om, bij voorbeeld, een cluster te vormen met Nederland, Denemarken, Oostenrijk, Noorwegen en Zweden voor een autonoom inzetbaar expeditieleger dat zowel Land als Luchtcapaciteiten groepeert en beroep kan doen op Marinecapaciteiten indien nodg?
Een ‘out of the box’ alternatief:
Regionaliseer en internationaliseer de defensieopdrachten
Een alternatief voor een polyvalente krijgsmacht is een opsplitsing van de defensie-inspanning in enerzijds territoriale capaciteiten en een internationaal expeditieleger in samenwerking met andere landen.
Gezien de specifieke staatsorganisatie van België en de toenemende verantwoordelijkheden van de gewesten lijkt het mij evident dat de organisatie van de krijgsmacht ingepast wordt in deze politieke werkelijkheid. Daarom pleit ik voor een territoriaal veiligheidsapparaat, waaronder een deel van defensie georganiseerd en geleid wordt op basis van regionale prioriteiten en nauw samenwerkt met andere veiligheidsorganisaties. Tijdens een debat georganiseerd door deBuren gaf Ko Colijn, directeur van het gereputeerde Nederlandse Clingendael Instituut, te kennen dat de Nederlandse Landmacht (op een weinig transparante manier) reeds voor tweederden geïntegreerd is in de Duitse Landmacht. Het is dus helemaal niet utopisch om te denken aan een internationaal expeditieleger op basis van de gebundelde capaciteiten van kleine EU landen. Dan denken we onder meer aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk, Zweden …
Het federaal niveau zorgt dan voor een bundeling van de niet terreingebonden veiligheidsbelangen, waaronder de ‘cyberwar’. Hoewel, cyberwar is helemaal geen exclusief militaire besdreiging. Maar het zou goed zijn om rekening te houden met het feit dat binnenlandse en buitenlandse bedreigingen steeds meer met elkaar verweven zijn, zodat een samenvoeging van alle federale veiligheidsdiensten, defensie en politiediensten, onder één politieke verantwoordelijkheid, zinvol is.
Stof tot nadenken
Wat hierna volgt is een niet beperkende bloemlezing van mogelijkheden.
Klemtoon op veilige High Tech
Er ontwikkelde zich recent een nieuwe visie op de aanpak van regionale brandhaarden. Die gaat ervan uit dat de lokale conflicten moeten opgelost worden door de partijen die in het conflict zelf betrokken zijn. Externe internationale hulp zou zich dan beperken tot diplomatieke (en financiële) steun in combinatie met hoogtechnologische militaire steun. De inzet van gevechtsvliegtuigen, stand-off wapens en slechts minimale grondtroepen (vooral gespecialiseerde eenheden) worden in deze visie dé middelen bij uitstek. De stap naar burgerfirma’s die deze specialisten leveren wordt dan wel heel verleidelijk. Stel u voor géén body bags meer, enkel nog werkongevallen.
Daar tegenover staat de traditionele visie dat een conflict enkel kan opgelost worden door gewapende militairen in te zetten om een duurzame vrede te kunnen realiseren (cfr de VN ‘vredesondersteunende operaties’ voorzien in het VN charter).
De recente ‘hightech’ visie is nog te nieuw om beoordeeld te worden. Van de tweede weten we dat ze niet altijd succesvol was en zorgde voor een verlenging van het conflict. Bij voorbeeld in het Balkan-conflict tussen Servië, Kroatië en Slovenië werd het een succes, maar in Bosnië-Herzegovina heerst nog altijd een ‘koude oorlog’ ondanks de akkoorden van Dayton (1995) die al twintig jaar oud zijn. Maar ook de inzet van alleen maar luchtsteun in Libië, volstond niet om te zorgen voor een ‘Arabische lente’. Integendeel, het land viel zonder ‘boots on the ground’ ten prooi aan criminele organisaties en is ondertussen de uitgelezen uitvalsbasis geworden voor mensenhandelaars die vluchtelingen via de Middellandse zee Europa binnen loodsen. En hoe meer ‘reddingsschepen’ Europa inzet, hoe veiliger en groter de vluchtelingenstroom wordt.
Wereldwijde conflicten.
Meer en meer wordt het duidelijk dat de toekomst van defensie geen zaak is van kleine nationale krijgsmachten. Tegenover de defensiebudgetten van potentiële tegenstanders zoals Rusland en China kan hooguit een Europese of NAVO strategie werkzaam zijn. Strategische inzichten van kleine landen focussen beter op de beste manier om zich te integreren in een groter geheel. Dan maakt het ook niet veel uit wie met wie samenwerkingsverbanden zoekt, zolang we maar solidair blijven binnen de ‘groep’ – EU of NAVO.
Welke rol de Belgische krijgsmacht kan spelen in een wereldwijd gewapend conflict is moeilijk in te schatten, maar in elk geval is elke deelname beperkt en slechts denkbaar binnen een internationaal kader: de VN, de NAVO of een ad hoc coalitie. De vraag is dus niet zozeer welke middelen wij voor ‘onszelf’ absoluut moeten kunnen beschikken, maar hoe we best onze solidariteit concreet maken.
Er bestaat geen enkele verplichting voor een lidstaat om in de drie dimensies (land, lucht en ter zee) te kunnen deelnemen aan de collectieve verdediging van onze gemeenschappelijke waarden. Zo zou de regering kunnen kiezen voor specialisatie in één dimensie - naast symbolische capaciteiten in de andere dimensies - en daar dan een substantiële bijdrage voor leveren. Door dergelijke specialisatie wordt het zelfs mogelijk om een eigen industrie te stimuleren en de verworven technologische knowhow te exporteren. En bij een samenwerking met andere kleine partners kan België een leidinggevende rol krijgen waardoor we ‘boven onze schaal’ uitstijgen.
Regionale brandhaarden.
Voorts is het noodzakelijk om een toenemend aantal regionale of lokale gewapende conflicten te kunnen ‘onder controle houden’. Wat we nu zien is slechts een nieuwe vorm van de bijna vergeten ‘containment’ politiek. Waarbij militaire inzet hooguit dient om zo weinig mogelijk zelf betrokken te worden in deze conflicten, maar zonder perspectief op een duurzame vrede. Het resultaat is zichtbaar in de ganse gordel van instabiliteit aan onze Europese Zuid en Zuidoostelijke grenzen.
Dat Amerikaanse gevechtspiloten (volgens een bericht van een piloot ter plaatse) voor de ontoereikende resultaten van hun inzet tegen de IS, met de vinger wijzen naar de restricties opgelegd door ‘Washington’, illustreert goed de politieke terughoudendheid eigen aan de containment strategie. Vliegen met de rem op en vooral géén ‘boots on the ground’ zal uiteindelijk niet blijken te werken.
Op zich is een defensieve indammingspolitiek geen slechte optie. Het uitdijen van lokale conflicten is immers geen denkbeeldig gevaar. De reactie van de NAVO om een ultrasnelle interventiemacht in het leven te roepen voor de bescherming van de Baltische staten in geval van een externe agressie is daarom verantwoord en een voorbeeld van de indammingspolitiek.
Maar we mogen niet vervallen in dezelfde fouten van weleer, waarbij de Sovjet-Unie als agressor werd geserveerd om onze militaire inspanningen op te drijven. Net zoals in het verleden wordt nu Rusland opnieuw voorgesteld als de agressieve staat, terwijl men in Rusland, net zoals in de Sovjet-Unie indertijd, de militaire inspanningen zag als een defensieve strategie. Het Warschaupact diende toen als buffer tegenover de Westerse agressie (Napoleon 1812, WOI en WOII).
Dat Rusland zijn aanspraak op het geostrategische Krim schiereiland hard maakte door een militaire interventie, is onaanvaardbaar maar in termen van geopolitiek volkomen normaal en zoals gewezen NAVO secretaris-generaal Willy Claes al liet optekenen in Knack, hadden de Westerse grootmachten, de VS op kop, daar begrip voor.
Tot slot
Deze overwegingen zijn niet zinloos, ook als blijkt dat de regering binnenskamers reeds over de toekomst van de krijgsmacht besliste. Want, zelfs zonder inspraak zijn er nog altijd burgers die wel willen weten waarvoor ze betalen.
Dwarsliggers